200700098/2.
Datum uitspraak: 22 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005, het bestemmingsplan "Landgoed De Roode Vennen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk 2005/55990, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 6 december 2005 bij uitspraak van 7 juli 2006, no. 200601185/3, geheel vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 november 2006, kenmerk 2006/49722, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2007, beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker bij brief van dezelfde datum de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.M.T.J. van Zandvoort, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Horst aan de Maas, vertegenwoordigd door M.F. van Heerveld en K.J.L. Thissen, ambtenaren van de gemeente, en [partijen], eigenaar van de gronden waarop het "Landgoed De Roode Vennen" is voorzien, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een landgoed, bestaande uit een woning, een complex voor verblijfsrecreatie, een theehuis en een oranjerie, op gronden van een voormalig agrarisch bedrijf. Verzoeker exploiteert een varkenshouderijbedrijf dat ten oosten van het in het plan voorziene landgoed is gelegen. De afstand van de grens van het bouwvlak op de gronden van verzoeker tot de grens van het bouwvlak voor het voorziene complex voor verblijfsrecreatie is ongeveer 185 meter.
2.3. Verzoeker vreest dat hij in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt door de voorziene stankgevoelige bebouwing voor verblijfsrecreatie, in die zin dat de door hem gewenste uitbreiding van zijn bedrijf niet meer mogelijk zal zijn.
Hij stelt voorts dat verweerder de voorziene bebouwing voor verblijfsrecreatie ten onrechte heeft aangemerkt als "voor stank gevoelige objecten" die vallen in milieucategorie III, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, nu de voorziene bebouwing in milieucategorie I of II valt. Verweerder is, volgens verzoeker, ten onrechte voorbijgegaan aan de omstandigheid dat niet de burgerwoning aan de Horsterweg 16c de meest beperkende factor is, maar de in het plan voorziene bebouwing voor verblijfsrecreatie. Tevens is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de bedenking van verzoeker met betrekking tot de wijziging van de plantoelichting.
Verzoeker heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad bij besluit van 30 mei 2006 aan verzoeker een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft verleend voor de door hem gewenste uitbreiding van zijn bedrijf tot ongeveer 3500 varkens. Deze vergunning is rechtens onaantastbaar geworden. De Voorzitter is gelet hierop van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook zonder schorsing van het thans bestreden besluit kan verzoeker immers op grond van voornoemde vergunning tot uitbreiding van zijn bedrijf overgaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts niet gebleken of verzoeker op dit moment uitbreidingsplannen heeft die verder gaan dan hetgeen reeds is vergund.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007