200604787/1.
Datum uitspraak: 28 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/980 van de rechtbank Alkmaar van 22 mei 2006 in het geding tussen:
Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft appellant (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] om een woonfunctie te plaatsen op de bestaande garage (hierna: de garage) op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2006, verzonden op 30 mei 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat het college opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, en het besluit van 23 augustus 2004 geschorst tot zes weken nadat opnieuw op het bezwaarschrift is beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2006 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Bij brief van 15 augustus 2006 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet blijkens de aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen in een uitbreiding van de garage met ongeveer 15 m² en het plaatsen van een bovenwoning op de uitgebreide garage. Deze woning zal blijkens de bouwtekeningen kunnen worden bereikt zowel via een externe trap als door een inpandige trap in de garage.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Oosterend" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (EB), eengezinshuizen met bijbehorende erven, klasse B".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bij het plan behorende voorschriften, voor zover thans van belang, mogen de op de kaart voor eengezinshuizen met bijbehorende erven, klasse B, aangewezen gronden uitsluitend worden gebruikt voor permanente bewoning, categorie EB, met de daarbij behorende hoofdgebouwen in de vorm van eengezinshuizen, bijgebouwen en de daarbij benodigde andere bouwwerken, andere werken en erven.
Ingevolge artikel 1, sub p, wordt onder ééngezinshuis verstaan een zelfstandig, al dan niet zijdelings aangebouwd gebouw, uitsluitend bevattende één woning.
Ingevolge artikel 1, sub q, wordt onder woning verstaan een complex van ruimten in één gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één gezin.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de te realiseren woonruimte niet is aan te merken als een zelfstandig gebouw en aldus niet als een eengezinshuis in de zin van artikel 1, sub p, van de planvoorschriften.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Het college heeft de door vergunninghouder ingediende bouwaanvraag, gelet op de daarbij behorende bouwtekeningen, terecht beschouwd als een aanvraag gericht op het realiseren van een eengezinswoning met inpandige garage. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, mocht het college ervan uitgaan dat de reeds op het perceel bestaande garage geïntegreerd wordt in de woning. Dat de garage ten tijde van de beslissing op bezwaar in gebruik was bij een andere woning geeft, gelet op bouwtekeningen en de in de stukken neergelegde verklaringen van vergunninghouder en de ter zitting gedane uitlatingen van het college, onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de garage geen onderdeel gaat uitmaken van de te realiseren woning. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan niet een zelfstandig gebouw betreft, uitsluitend bevattende één woning.
De rechtbank is dan ook ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het bouwplan in strijd is met artikel 1, sub p, van de planvoorschriften.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aangezien de rechtbank niet is toegekomen aan een beoordeling van de overige door [wederpartij] tegen het besluit van 29 maart 2005 in beroep aangevoerde gronden, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling stelt vast dat in hoger beroep geen proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 mei 2006 in zaak no. 05/980;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007