200605419/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DPA Nederland B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2343 van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college ) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast om de reclameconstructie aan het gebouw gelegen op het perceel Thomas R. Malthusstraat 1-3 (hierna: het gebouw), ter keuze van appellante, hetzij te slopen, hetzij in overeenstemming te brengen met de ter zake geldende voorschriften of eisen.
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.1. Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college met toepassing van artikel 17 van de Wet op de ruimtelijke ordening tot 1 juni 2004 tijdelijk vrijstelling verleend van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Riekerpolder" en een lichte bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van een reclameconstructie aan het gebouw.
Bij het besluit van 19 augustus 2004 heeft het college appellante opgedragen binnen twee weken na dagtekening van dit besluit de reclameconstructie, ter keuze van appellante, hetzij te slopen, hetzij in overeenstemming te brengen met de ter zake geldende voorschriften of eisen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake was van overmacht bestaande uit ongunstige weersomstandigheden in de periode juni 2004 tot en met september 2004 in combinatie met een defecte glazenwasserinstallatie en het feit dat zij niet eenvoudig de beschikking kon krijgen over een voor de verwijdering noodzakelijke hoogwerker met een reikwijdte van 85 meter.
2.3. Naar aanleiding van de brief van 21 juli 2004 waarbij het college appellante op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om handhavend op te treden heeft appellante telefonisch meegedeeld dat zij de reclameconstructie eind augustus 2004 zal verwijderen. Bij fax van 30 augustus 2004 heeft appellante aan het college meegedeeld dat de reclameconstructie op 2 september 2004 zal worden verwijderd. Blijkens deze fax is op haar verzoek de termijn verlengd tot 7 september 2004.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan op 2 september 2004, dus op de laatste dag van de aanvankelijk bij de aanschrijving gegunde termijn, een poging tot verwijdering van de constructie heeft gedaan. Onder deze omstandigheden moet het voor het risico van appellante blijven dat zij er niet in is geslaagd de reclameconstructie binnen de door het college gestelde termijn te verwijderen. Gelet op de door appellante genoemde omstandigheid dat de reclameconstructie slechts bij gunstige weersomstandigheden kan worden verwijderd en de door appellante gestelde geringe beschikbaarheid van de hoogwerker had het op haar weg gelegen tijdig de noodzakelijke maatregelen tot verwijdering te nemen. Het college was derhalve niet gehouden de begunstigingstermijn nogmaals te verlengen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007