ECLI:NL:RVS:2007:BA2208

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605638/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor verbreding van brug over de Stompwijksevaart te Leidschendam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg op 19 februari 2004 een bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het verbreden van de brug over de Stompwijksevaart nabij de woning te Leidschendam. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 22 juni 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 1 juni 2005 het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, na een nieuw besluit op 15 september 2005, waarin de bezwaren van appellant wederom ongegrond werden verklaard, heeft de rechtbank op 10 juli 2006 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 16 maart 2007 ter zitting is behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van appellant in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2001". De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bestemming "Boezemwater" niet voorziet in het oprichten van een brug. Daarnaast is geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren, omdat het gebruik van het achtergelegen perceel voor transportdoeleinden in strijd is met de bestemming "Agrarisch bedrijfscentrum, categorie III". Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit perceel een hoveniersbedrijf uitoefent. De verwijzing naar een nieuw bestemmingsplan door appellant kon niet baten, omdat de toetsing moet plaatsvinden aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de beslissing op bezwaar.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 4 april 2007.

Uitspraak

200605638/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6804 van de rechtbank
's-Gravenhage van 10 juli 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) appellant een bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het verbreden van de brug over de Stompwijksevaart nabij de woning [locatie] te Leidschendam.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2005, verzonden op 3 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft het college de bezwaren van appellant wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2006, verzonden op 13 juli 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ing. J.L van Brecht en het college, vertegenwoordigd door mr. Z. Lagkali, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het betoog van appellant dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2001" (hierna: het bestemmingsplan) en het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren voor het bouwplan omdat er geen sprake is van strijdig gebruik van het achtergelegen perceel, betreft een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan nu de op de Stompwijksevaart rustende bestemming "Boezemwater" niet voorziet in het oprichten van een brug. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat mede gelet op het feit dat het gebruik van het achtergelegen perceel voor transportdoeleinden in strijd is met de op dit perceel rustende bestemming "Agrarisch bedrijfscentrum, categorie III", het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren voor het bouwplan. Appellant heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit perceel een hoveniersbedrijf uitoefent. Tot slot heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het door appellant genoemde geval Stompwijkseweg 27 niet als een rechtens vergelijkbaar geval kan worden beschouwd, nu dit perceel nog wel overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt.
2.2.    Ter zitting heeft appellant nog verwezen naar het komende bestemmingsplan. Deze verwijzing kan appellant echter niet baten, omdat in dezen moet worden getoetst aan het bestemmingsplan dat gold toen het college de tweede beslissing op bezwaar nam.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers                                    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
17-503.