ECLI:NL:RVS:2007:BA2208
Raad van State
- Hoger beroep
- P.A. Offers
- P. Lodder
- Rechtspraak.nl
Weigering bouwvergunning voor verbreding van brug over de Stompwijksevaart te Leidschendam
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg op 19 februari 2004 een bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het verbreden van de brug over de Stompwijksevaart nabij de woning te Leidschendam. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 22 juni 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 1 juni 2005 het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, na een nieuw besluit op 15 september 2005, waarin de bezwaren van appellant wederom ongegrond werden verklaard, heeft de rechtbank op 10 juli 2006 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 16 maart 2007 ter zitting is behandeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van appellant in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2001". De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bestemming "Boezemwater" niet voorziet in het oprichten van een brug. Daarnaast is geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren, omdat het gebruik van het achtergelegen perceel voor transportdoeleinden in strijd is met de bestemming "Agrarisch bedrijfscentrum, categorie III". Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit perceel een hoveniersbedrijf uitoefent. De verwijzing naar een nieuw bestemmingsplan door appellant kon niet baten, omdat de toetsing moet plaatsvinden aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de beslissing op bezwaar.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 4 april 2007.