ECLI:NL:RVS:2007:BA2215
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- K. Brink
- P. Plambeck
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlening revisievergunning voor veehouderij en indeling woning in categorie IV onder de Wet stankemissie
In deze zaak heeft de Raad van State op 4 april 2007 uitspraak gedaan over een beroep tegen de verlening van een revisievergunning voor een veehouderij, gelegen op een perceel in Doetinchem. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders op 18 juli 2006, en het besluit werd op 20 juli 2006 ter inzage gelegd. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft op 30 augustus 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit. In zijn beroep betoogde hij dat de indeling van zijn woning in categorie IV, zoals vastgesteld onder de Wet stankemissie veehouderijen, onjuist was en dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met geplande nieuwbouw op zijn perceel.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beroepsgrond van de appellant, dat de indeling van zijn woning in categorie IV onjuist was, niet als zienswijze tegen het ontwerp van het besluit naar voren was gebracht. Dit betekent dat de beroepsgrond niet ontvankelijk was, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze de appellant niet kon worden verweten. De Raad oordeelde dat de appellant wel degelijk zienswijzen had ingediend met betrekking tot stankhinder, en dat de beroepsgrond hieraan gerelateerd was. Hierdoor was er geen reden om het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Vervolgens heeft de Raad van State de argumenten van de appellant en verweerder tegen elkaar afgewogen. De appellant stelde dat de indeling in categorie IV onterecht was, omdat er geen rekening was gehouden met de geplande nieuwbouw. De Raad van State oordeelde echter dat de geplande nieuwbouw niet kon worden aangemerkt als een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling, omdat er ten tijde van het bestreden besluit geen concreet bouwplan was waarvoor een bouwvergunning was aangevraagd. De Raad concludeerde dat er geen grond was om de vergunning te weigeren, aangezien aan de afstandseisen van de Wet stankemissie werd voldaan.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 april 2007.