ECLI:NL:RVS:2007:BA2252

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607782/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit externe veiligheid inrichtingen en de vergunning voor LPG-tankstation

In deze zaak gaat het om een besluit van 15 augustus 2006 waarbij de voorschriften van de revisievergunning voor een LPG-verkoopstation zijn aangevuld. Dit besluit werd op 14 september 2006 ter inzage gelegd. Appellante, een onderneming gevestigd te [plaats], heeft op 25 oktober 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak op 9 maart 2007 behandeld, waarbij zowel appellante als verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van artikel 18, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De inrichting betreft een LPG-tankstation met een doorzet van minder dan 1500 kubieke meter per jaar. De wetgeving vereist dat er aan bepaalde afstanden tot kwetsbare objecten wordt voldaan. Verweerder heeft vastgesteld dat er binnen 110 meter van het vulpunt kwetsbare objecten aanwezig zijn en heeft daarom de jaarlijkse doorzet van LPG beperkt tot 1000 kubieke meter.

Appellante betwist deze beperking en stelt dat de doorzet op minder dan 500 kubieke meter zou moeten worden vastgesteld. De Raad van State oordeelt echter dat het aantal verkeersbewegingen in de vergunningaanvraag niet kan worden gezien als een impliciete beperking van de doorzet. Daarnaast stelt appellante dat verweerder in strijd met het Bevi geen verantwoording heeft gegeven van het groepsrisico. De Raad van State concludeert dat het Bevi in dit geval niet verplicht tot het betrekken van het groepsrisico bij de motivering van het besluit.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 4 april 2007.

Uitspraak

200607782/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft verweerder de voorschriften, behorende bij de revisievergunning van 9 mei 2000 voor een verkoopstation voor onder meer LPG aan de [locatie] te [plaats] aangevuld. Dit besluit is op 14 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns, en verweerder, vertegenwoordigd door R.P.C. van Drunen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van artikel 18, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi).
De inrichting in kwestie is een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1500 kubieke meter per jaar bedraagt, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Bevi. Ingevolge artikel 18, tweede lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, moet het bevoegd gezag ervoor zorgen dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 1 januari 2010, wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling voor dergelijke inrichtingen vastgestelde aan te houden afstanden tot kwetsbare objecten. Met het aanhouden van die afstanden wordt voldaan aan de waarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
In artikel 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) samen met tabel 1 van bijlage 1 zijn de afstanden vastgesteld die bij LPG-tankstations met een doorzet van maximaal 1500 kubieke meter LPG per jaar moeten worden aangehouden om te voldoen aan de waarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De afstand van het vulpunt tot een kwetsbaar object moet volgens deze bijlage 110 meter zijn, tenzij in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1000 kubieke meter per jaar is. In dat geval bedraagt de afstand 45 meter.
2.2.    Verweerder heeft geconstateerd dat binnen 110 meter van het vulpunt van het tankstation kwetsbare objecten aanwezig zijn. Hij heeft daarom met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aan de voor de inrichting geldende milieuvergunning een nieuw voorschrift verbonden, waarin is bepaald dat de jaarlijkse doorzet van LPG in de inrichting niet meer dan 1000 kubieke meter mag bedragen. Daardoor kan ingevolge de Revi voor het voldoen aan de waarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar worden uitgegaan van een afstand van 45 meter vanaf het vulpunt. Binnen deze afstand zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Met het stellen van het voorschrift heeft verweerder dan ook voldaan aan artikel 18, tweede lid, van het Bevi.
2.3.    Appellante stelt dat de vergunde doorzet LPG niet op 1000 kubieke meter gesteld zou moeten worden, maar op minder dan 500 kubieke meter. Volgens haar was de doorzet van LPG in de eerder voor het tankstation verleende milieuvergunning impliciet beperkt tot 500 kubieke meter per jaar. Deze beperking zou zijn vastgelegd in het aantal verkeersbewegingen per jaar zoals opgenomen in het akoestisch rapport, behorend bij de aanvraag van de vergunning.
2.3.1.    Dit betoog slaagt niet. Het in de aanvraag van een vergunning vermelden van een aantal vervoersbewegingen kan niet worden aangemerkt als het (impliciet) aanvragen van een bepaalde doorzet van één van de in de inrichting verhandelde producten. Reeds hierom heeft verweerder in dit betoog terecht geen aanleiding gezien een verdere beperking van de doorzet van LPG in de voorschriften op te nemen.
2.4.    Appellante stelt voorts dat verweerder in strijd met het Bevi geen verantwoording van het groepsrisico heeft gegeven. Zij stelt dat binnen de voor het groepsrisico geldende risicocontouren zich kwetsbare objecten bevinden, terwijl het groepsrisico ook van belang is voor de plannen die zij heeft voor de ontwikkeling van haar eigen aangrenzende terrein.
2.4.1.    Dit betoog slaagt ook niet. De artikelen 12 en 13 van het Bevi, opgenomen in paragraaf 5 (Verantwoording van het groepsricico), verplichten het bevoegd gezag om bij een aantal besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening en bij een besluit over het op aanvraag verlenen van een milieuvergunning - kort weergegeven - het groepsrisico bij de motivering te betrekken. Nu het thans niet gaat om één van deze besluiten, verplicht het Bevi, anders dan appellante betoogt, niet tot het bij de motivering betrekken van het groepsrisico.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting                                  w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer                 ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
262