200605622/1.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/6335 van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) appellant bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dakterras op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 12 augustus 2003 ingetrokken en appellant vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een dakterras op het perceel.
Bij uitspraak van 26 juni 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J. Sandberg, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ambtenaar van het dagelijks bestuur, zijn verschenen.
2.1. De aanvraag om bouwvergunning dient ter legalisering van een reeds op het perceel gerealiseerd dakterras.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet hij worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
2.3. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan "Haarlemmerbuurt" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder m, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn op de tot Gemengde doeleinden bestemde gronden dakterrassen niet toegestaan.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de leden 3.h., 3.j. en 3.m. voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 1,20 meter ten opzichte van het desbetreffende dak bedraagt.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften mag het dakterras op de tot Gemengde doeleinden bestemde gronden alleen aan de achtergevel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, mits de kapvorm wordt gerespecteerd. In de belangenafweging zal onder andere de privacy van de omwonenden en de gebruikers van binnenterreinen worden betrokken.
2.4. Het bouwplan is in strijd met de op het perceel rustende bestemming "Gemengde doeleinden". Het dagelijks bestuur heeft geweigerd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, omdat het bouwplan de kapvorm van het pand zal aantasten en voorts omdat het belang van het respecteren van de privacy van omwonenden zwaarder dient te wegen dan het belang van appellant bij het realiseren van het dakterras.
2.5. Appellant stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een hellend dakvlak. Van een kapvorm is volgens appellant geen sprake.
Dit betoog faalt. Uit de in het dossier aanwezige foto's en de bij het besluit van 12 augustus 2003 behorende bouwtekeningen blijkt dat sprake is van een hellend dakvlak dat vanuit de hoogste lijn naar weerszijden een verloop heeft van 30 cm. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een hellend dak en dat het dak een kapvorm heeft. De verklaring van H. Clemens doet hier niet aan af, nu ook daaruit blijkt dat in het midden een verhoging zit als waterscheiding.
2.6. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de hoogte van het pand waarop het dakterras is voorzien ten opzichte van de omliggende bebouwing en het vrije zicht vanuit het dakterras op de omliggende balkons, vensters en tuinen, het belang van de privacy van omwonenden zwaarder dient te wegen dan het belang van appellant bij het realiseren van het dakterras. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat mede blijkens de in het dossier aanwezige foto's het bouwplan grote gevolgen heeft voor de privacy van [partij], nu vanaf het reeds gerealiseerde dakterras van bovenaf vrij zicht bestaat op haar direct naastgelegen balkon, slaapkamer en studeerkamer.
2.7. Tot slot heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het aan het besluit van 23 november 2004 ten grondslag gelegde advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna de welstandscommissie) naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont, dat het college zich daarop niet heeft mogen baseren. Anders dan appellant betoogt heeft de welstandscommissie, gelet op hetgeen in overweging 2.5 is overwogen, zich terecht op het standpunt gesteld dat het pand waarop het dakterras is voorzien een kapvorm heeft. Voorts mag de welstandscommissie haar advies ingevolge artikel 12b, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet uitsluitend baseren op de Welstandsnota. De stelling van appellant dat het beleid zoals opgenomen in de Welstandsnota niet meer actueel is, omdat sprake is van wildgroei van dakterrassen in de omgeving van het perceel, maakt dit, wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, niet anders.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007