ECLI:NL:RVS:2007:BA2287

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701684/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. van de Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk wegens te late indiening door appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 maart 2007 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank had op 23 februari 2007 het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De appellant was in vreemdelingenbewaring gesteld op 4 februari 2007 en had tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, maar dit was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 6 maart 2007, maar de appellant diende zijn beroepschrift pas op 7 maart 2007 in. De gemachtigde van de appellant stelde dat zij ziek was geweest, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet als een geldige reden kon worden aangemerkt voor de te late indiening. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde is om zorg te dragen voor de voortgang van de procedure, ook tijdens ziekte. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet ontvankelijk verklaard. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701684/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/5571 van de rechtbank 's Gravenhage van 23 februari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 23 februari 2007, verzonden op 27 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 maart 2007 heeft appellant zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep een week.
2.2. In dit geval is de termijn op 6 maart 2007 geëindigd. Appellant heeft het hoger beroepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Dat de gemachtigde, zoals zij stelt, ziek is geweest, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2004 in zaak no. 200305577/3, ter voorlichting van partijen aangehecht), ligt het op de weg van de gemachtigde om maatregelen te treffen teneinde een goede voortgang van de lopende zaken te waarborgen tijdens een ziekteperiode.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007
347-550.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak