200701936/2.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1300 van de rechtbank Assen van 9 maart 2007 in het geding tussen:
de burgemeester van Assen.
Bij besluit van 15 augustus 2006, voor zover thans van belang, heeft de burgemeester van Assen de op 10 februari 1998 aan verzoeker verleende vergunning voor het exploiteren van de [coffeeshop]aan de [locatie] te [plaats] met ingang van 6 oktober 2006 ingetrokken.
Bij besluit van 27 oktober 2006, voor zover thans van belang, heeft de burgemeester van Assen het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2007, verzonden op 13 maart 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 20 maart 2007 heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit van 15 augustus 2006 alsmede het besluit op bezwaar van 27 oktober 2006 tot en met 4 april 2007 geschorst.
Bij fax van 23 maart 2007 heeft verzoeker toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om mede op basis van de door het college onder geheimhouding ingezonden stukken uitspraak te doen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door J.M.A. Klaus, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Klaus, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.L.A. Kessen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De op 20 maart 2007 uitgesproken schorsing strekte ertoe te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zouden intreden, voordat een voorlopig oordeel kon worden gegeven over de aangevallen uitspraak. In dit verband heeft de Voorzitter gewezen op de mededeling van de burgemeester aan verzoeker bij brief van 16 maart 2007 dat de inrichting per 23 maart 2007 moest worden gesloten en op de weigering van de burgemeester, zoals telefonisch aan de Afdeling meegedeeld, om de geplande zitting bij de Afdeling op 28 maart 2007 af te wachten.
Het verzoek is erop gericht deze schorsing te doen verlengen totdat de Afdeling op het hoger beroep van verzoeker heeft beslist, waarbij verzoeker heeft aangevoerd dat hij en zijn medewerkers voor de kosten van levensonderhoud volledig afhankelijk zijn van de exploitatie van de coffeeshop.
2.3. De burgemeester heeft de vergunning met toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet bibob), ingetrokken en die intrekking bij besluit van 27 oktober 2006 gehandhaafd, omdat hij op basis van een advies van het Bureau bibob van 24 maart 2006 heeft geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Daarbij is rekening gehouden met bevindingen ten aanzien van verzoeker zelf, maar ook van zijn drie broers [broer sub 1…], [broer sub 2] en [broer sub 3], tot wie verzoeker in een zakelijk samenwerkingsverband zou staan.
De rechtbank heeft het standpunt van de burgemeester onderschreven.
2.4. De Voorzitter ziet in de stukken inclusief het advies van het Bureau bibob onvoldoende aanwijzingen dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat de exploitatievergunning niet kon worden ingetrokken. Voor het betoog van verzoeker dat geen sprake zou zijn van een zakelijke relatie tussen verzoeker en diens broers in verband met de exploitatie van de [coffeeshop]ziet de Voorzitter onvoldoende aanknopingspunten, mede gelet op het feit dat [broer sub 2] bedrijfsleider is in de coffeeshop, dat [broer sub 3] daar een jaar in dienst is geweest en dat ook [broer sub 1] activiteiten ten behoeve van de coffeeshop heeft verricht. Derhalve heeft de burgemeester, behalve met onder meer de onherroepelijke veroordeling van verzoeker in 2003 voor de verkoop van softdrugs aan minderjarigen, ook rekening kunnen houden met feiten als de onherroepelijke veroordeling van zowel verzoeker als [verzoeker] voor de aanwezigheid van 22,45 kilo softdrugs op de zolder van de [coffeeshop], alsmede de veroordeling van [broer sub 2] in 2000 wegens het houden van hennepplanten in zijn woning.
2.5. Voor verlenging van de getroffen voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding. Ook is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007