ECLI:NL:RVS:2007:BA2640

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701245/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake vergunning voor opfokgeitenhouderij

Op 2 januari 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Ede een vergunning aan [vergunninghouder] voor het oprichten en in werking hebben van een opfokgeitenhouderij op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit werd op 11 januari 2007 ter inzage gelegd. Verzoeker, wonend te [woonplaats], heeft op 19 februari 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 29 maart 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker en zijn gemachtigde, alsook de vertegenwoordiger van verweerder, G.H. Landeweerd, aanwezig waren.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoeker niet is toegestaan om een vergunning te verkrijgen voor een deel van het perceel waar al een Hinderwetvergunning voor een veehouderij van kracht is. Dit zou leiden tot een situatie waarin verschillende vergunningen met onderling afwijkende voorschriften tegelijkertijd hetzelfde onderwerp regelen, wat niet verenigbaar is met de Wet milieubeheer. De Voorzitter heeft daarom besloten om de vergunning van 2 januari 2007 te schorsen en de gemeente Ede te gelasten het griffierecht van € 141,00 aan verzoeker te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door de Voorzitter, J.M. Boll, in tegenwoordigheid van ambtenaar van Staat W. van Hardeveld, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2007. De beslissing heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200701245/2.
Datum uitspraak: 4 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een opfokgeitenhouderij gelegen op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 11 januari 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door G.H. Landeweerd, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert aan dat voor een deel van het perceel waarop de bij het bestreden besluit vergunde veehouderij is gelegen reeds een vergunning voor een veehouderij van kracht is.
2.3.    Bij besluit van 10 september 1991 is aan verzoeker een Hinderwetvergunning verleend voor een veehouderij op het perceel [locatie 2] te [plaats], kadastraal bekend als gemeente Ede, sectie […], nummer [A] (thans nummer [B]). Bij het thans bestreden besluit is vergunning verleend voor een inrichting op perceel [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend als gemeente Ede, sectie […], nummers [C] (gedeeltelijk) en [B] (gedeeltelijk).
Indien het bestreden besluit van kracht zou worden, betekent dit dat voor een deel van het perceel gemeente Ede, sectie […], nummer [B] verschillende vergunningen onder voorschriften voor het in werking hebben van een inrichting van toepassing zullen zijn. Dit verdraagt zich niet met het systeem van de Wet milieubeheer, aangezien hierdoor de situatie kan ontstaan dat voorschriften, verbonden aan verschillende vergunningen, waartussen onderling afwijkingen bestaan, tegelijkertijd hetzelfde onderwerp regelen. De stelling van verweerder dat slechts een deel van het perceel gemeente Ede, sectie […], nummer [B] in gebruik is door verzoeker - wat daar verder ook van zij - leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de aanvraag om vergunning behorende bij het besluit van 10 september 1991 blijkt dat de bij dat besluit vergunde locatie het gehele perceel, gemeente Ede, sectie […], nummer [A] (thans nummer [B]) betreft.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 2 januari 2007, kenmerk Wm/2006-096;
II.    gelast dat de gemeente Ede aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll                                   w.g. Van Hardeveld
Voorzitter                                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007
312-492.