Uitspraak
200700670/2.
Datum uitspraak: 5 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft de gemeenteraad van De Marne het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Industrieterrein Noord kern Zoutkamp Telecommunicatie" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 januari 2004, nr. 2003-12.112/4/A.21, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 22 december 2004, zaak no.
200402064/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
200402064/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 december 2006, nr. 2005-09136/49/B.26, RP, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2007, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief 16 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Defensie (hierna: de staatssecretaris) die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend met daarbij een brief van 14 maart 2007 van de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur Directie Noord van het Ministerie van Defensie.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar verzoekers, beiden in persoon, zijn verschenen. Voorts is de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, ambtenaar bij het Ministerie van Defensie, daar gehoord. Verweerder en de gemeenteraad zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van het aantal schotelantennes voor het onderscheppen van telecommunicatieverkeer ten behoeve van het verkrijgen van (militaire) inlichtingen ter plaatse van het Kmar & Radiostationterrein aan de Panserweg 11a te Zoutkamp.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan met de bestemming "Voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie" in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening geacht en hieraan goedkeuring verleend, met uitzondering van de gronden die zich bevinden binnen een afstand van 47 meter van de kadastrale grens van het perceel [locatie 1] alsmede met uitzondering van enkele onderdelen van de planvoorschriften.
2.4. Verzoekers, die wonen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1], stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte deels goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken in zoverre om schorsing van het bestreden besluit. Zij zijn van mening dat verweerder in onvoldoende mate is tegemoetgekomen aan de overwegingen van de Afdeling in haar uitspraak van 22 december 2004.
2.5. In haar uitspraak van 22 december 2004 heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van verweerder van 20 januari 2004 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en voorts niet berust op een deugdelijke motivering. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat verweerder de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat onvoldoende heeft bezien en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom (de functie van) het schotelpark geen verhoogd risico heeft ten opzichte van andere militaire objecten.
2.6. Het bestreden besluit strekt tot heroverweging met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2004. Uit het besluit volgt dat nader onderzoek is gedaan naar veiligheidsrisico's en dat is bezien of verplaatsing van de schotelantennes naar de locatie Burum mogelijk zou zijn. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming betrokken de van de zijde van het Ministerie van Defensie geuite wens de mogelijkheid open te houden ook op de locatie Zoutkamp schotelantennes te plaatsen.
Uit de in het procesverloop vermelde brief van de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur volgt, hetgeen ter zitting door de vertegenwoordiger van de staatssecretaris is bevestigd, dat inmiddels is besloten het grondstation voor satellietinterceptie (de locatie Zoutkamp) met ingang van 1 januari 2008 buiten gebruik te stellen. De bestaande capaciteit op de locatie Zoutkamp zal worden overgebracht naar de locatie Burum en de reeds aanwezige schotelantennes zullen worden geamoveerd. Het terrein zal vervolgens door de Dienst der Domeinen worden afgestoten.
Onder deze omstandigheden moet het er naar het oordeel van de Voorzitter voor worden gehouden dat de toegekende bestemming niet zal worden verwezenlijkt. Daarbij heeft hij betekenis toegekend aan het feit dat aan het plan één bestemming is toegekend met een ten behoeve van het beoogde grondstation specifieke doeleindenomschrijving, te weten de ontvangst van telecommunicatieverkeer, afschermende beplanting, water en ontsluiting.
Gelet hierop verwacht de Voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding zal zien het bestreden besluit, voor zover daarmee goedkeuring is verleend aan het plan, te vernietigen. Hij ziet dan ook aanleiding het bestreden besluit in zoverre bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 5 december 2006, kenmerk 2005-09136/49/B.26, RP, voor zover het betreft de verlening van goedkeuring aan het bestemmingsplan;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 59,09 (zegge: negenenvijftig euro en negen cent); het dient door de provincie Groningen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2007
371