200602896/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], alsmede [vennoot C], allen woonachtig te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/294 van de rechtbank Almelo van 7 maart 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Bij besluit van 2 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw met 13 seniorenwoningen aan het adres Oranjestaat 10-14 in Tubbergen.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college het door onder meer [appellante] en haar vennoten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2006, verzonden op 8 maart 2006, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2007, waar [vennoot A] en [vennoot C] in persoon, bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, mr. L. Legtenberg en M.H.M. Huinink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft volstaan met het vernietigen van het besluit op bezwaar van het college van 15 februari 2005 op de gronden, dat dit besluit ten onrechte is genomen met inachtneming van het recht dat gold ten tijde van dat besluit in plaats van het recht dat gold ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag, de verlening van vrijstelling niet stoelt op een goede ruimtelijke onderbouwing en niet inzichtelijk is gemaakt, op welke uitgangspunten het onderzoek van het bureau Goudappel en Coffeng, dat de grondslag vormde voor een parkeernorm van 0,6 plaats per woning, is gebaseerd.
Zij stellen zich op het standpunt, dat de rechtbank ook had dienen in te gaan op de in 1995 tussen [vennoot A] en [vennoot B] en het college gesloten overeenkomst, de lichtinval, de geuruitstoot van gassen en de keuze voor het voeren van een procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Tenslotte had de rechtbank ook aandacht moeten besteden aan de gewijzigde bouwaanvraag met betrekking tot het gevelaanzicht van de bergingen en de welstandstoetsing. Appellanten zijn bevreesd, dat zij, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003 in zaak no.
200206222/1(AB 2003, 355), de betrokken gronden in de verdere procedure niet meer naar voren kunnen brengen. Bovendien achten zij het uit een oogpunt van proceseconomie niet juist dat de desbetreffende gronden niet zijn behandeld.
2.2. De Afdeling stelt allereerst vast, dat appellanten ter zitting desgevraagd hun bezwaren met betrekking tot evengenoemde gewijzigde bouwaanvraag en de welstandstoetsing hebben laten vallen, zodat hierop niet behoeft te worden ingegaan.
Vervolgens wordt overwogen, dat de rechtbank de door appellanten aangevoerde overige gronden niet heeft besproken en deze derhalve evenmin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Een situatie als bedoeld in voornoemde uitspraak van 6 augustus 2003 doet zich dus niet voor en voor bedoelde vrees bestaat dan ook geen grond. De rechtbank is voorts tot een vernietiging van het bestreden besluit gekomen wegens een onvoldoende motivering daarvan. Gelet op de keuze die de rechtbank heeft gemaakt van te behandelen gronden waarop vervolgens het besluit op bezwaar is vernietigd, stond het de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling vrij om de andere aangevoerde gronden onbesproken te laten. Het hoger beroep kan dan ook niet slagen.
Overigens heeft de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak no.
200600801/1beslist op onder meer het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 december 2005, waarbij is beslist over de goedkeuring van het Bestemmingsplan "Tubbergen Centrum". Het bestemmingsplan heeft mede betrekking op de woningen aan de Oranjestaat waarop het hoger beroep van appellanten ziet.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007