ECLI:NL:RVS:2007:BA3000

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702074/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om kennis te nemen van hoger beroep in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 20 maart 2007 is gedaan. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de voortduring van zijn vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De appellant stelde dat de uitspraak van de rechtbank niet in het openbaar was uitgesproken, wat volgens hem grond zou moeten zijn voor de Afdeling om van het hoger beroep kennis te nemen, ondanks de wettelijke voorschriften die hiertegen verzetten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter overwogen dat, indien in de uitspraak is vermeld dat deze in het openbaar is uitgesproken, daarvan moet worden uitgegaan. De Afdeling heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 13 maart 2007 is gesloten en dat de uitspraak op 20 maart 2007 in het openbaar is gedaan, waardoor de termijn van artikel 96, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet is overschreden. De Afdeling heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is op 6 april 2007 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200702074/1.
Datum uitspraak: 6 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/8909 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 20 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2006 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2007, verzonden op 22 maart 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het door appellant tegen de voortduring daarvan ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 95, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van 20 maart 2007. Appellant betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2007 in zaak no. 200700218/1 (JV 2007/108), dat er grond is voor de Afdeling om niettemin van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de uitspraak van de rechtbank, anders dan daarin is vermeld, niet in het openbaar is uitgesproken en eerst aan appellant bekend is gemaakt door toezending van een afschrift ervan op 22 maart 2007, zodat de termijn voorzien bij artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 is overschreden.
2.2. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van de wettelijke voorschriften die zich daartegen verzetten kan grond bestaan, indien sprake is van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen zodanig, dat van een eerlijk proces geen sprake is. Dat de uitspraak, naar gesteld, niet in het openbaar zou zijn uitgesproken leidt niet tot het oordeel dat daarvan sprake is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2003 in zaak no. 200300583/1; AB 2003, 327) dient, indien in de uitspraak is vermeld dat deze in het openbaar op een bepaalde datum is uitgesproken, daarvan uitgegaan te worden.
Nu het onderzoek ter zitting is gesloten op 13 maart 2007 en de uitspraak in het openbaar is uitgesproken op 20 maart 2007, is de termijn voorzien bij artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 niet overschreden.
Van een situatie als in zaak no. 200700218/1, waarnaar appellant verwijst, is in dit geval geen sprake.
2.3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2007
345
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak