ECLI:NL:RVS:2007:BA3182

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701579/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving horeca-activiteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers die horeca-activiteiten uitoefenen in panden aan de [locatie] te [plaats]. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost heeft hen bij besluiten van 18 oktober 2005 gelast om deze activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan, uiterlijk op 1 januari 2007 te beëindigen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 29 januari 2007 het beroep van verzoekers tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Verzoekers hebben vervolgens bij brief van 1 maart 2007, ingekomen op 2 maart 2007, de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 28 maart 2007 behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.J. Sarfaty, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.M.W. Gratama, waren aanwezig. Ook een belanghebbende partij was vertegenwoordigd. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers beogen met hun verzoek te voorkomen dat zij hun horeca-activiteiten moeten beëindigen voordat er een definitieve uitspraak is gedaan.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat het gebruik van de panden voor horeca-activiteiten niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan "Venserpolder 1984". Er is geen zicht op legalisatie van het gebruik. Verzoekers hebben betoogd dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet tot handhaving had kunnen overgaan, gezien bijzondere omstandigheden. De Voorzitter heeft echter geconcludeerd dat het dagelijks bestuur na afweging van de belangen in redelijkheid heeft besloten tot handhaving. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701579/2.
Datum uitspraak: 10 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/6117 en 06/6118 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 18 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost (hierna: het dagelijks bestuur) verzoekers onder aanzegging van bestuursdwang gelast de met de bestemming strijdige horeca-activiteiten, die zij thans uitoefenen in de panden aan de [locatie] te [plaats] uiterlijk op 1 januari 2007 te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het dagelijks bestuur het door onder meer verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 1 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 1 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.J. Sarfaty, advocaat te Amsterdam,  en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.M.W. Gratama, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Otterloo, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij brief van 14 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur aangekondigd niet later dan twee weken na 13 maart 2007 tot uitvoering van het handhavingsbesluit over te zullen gaan. Verzoekers beogen met hun verzoek om voorlopige voorziening te voorkomen dat de horeca-activiteiten moeten worden beëindigd, alvorens in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.
2.3.    Verzoekers exploiteren ieder voor zich een horecaonderneming aan de [locatie] in [plaats]. Niet in geschil is dat ter plaatse het gebruik ten behoeve van horeca-activiteiten niet is toegestaan ingevolge het bestemmingsplan "Venserpolder 1984" en evenmin op grond van de vrijstelling die met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van de bepalingen van dat bestemmingsplan is verleend voor de oprichting van winkels, zodat het dagelijks bestuur bevoegd is ter zake handhavend op te treden. Voorts is niet in geschil dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie van het strijdige gebruik. Verzoekers betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur niettemin in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik heeft kunnen maken, nu sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.3.1.    Vast staat dat gedurende 14 jaar uitdrukkelijk niet is opgetreden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. Voorts staat vast dat gedurende die periode aan de horecaondernemingen exploitatievergunningen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn verleend. Ter zitting is gebleken dat het dagelijks bestuur in dat kader aan de burgemeester te kennen heeft gegeven dat geen sprake is van planologische belemmeringen die aan verlening van exploitatievergunningen in de weg staan.
De omstandigheid dat de burgemeester in het kader van de verlening van exploitatievergunningen moet treden in de beoordeling van het geldende bestemmingsplan, laat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur ter zake van de handhaving van het bestemmingsplan echter onverlet. Ter zitting is gebleken dat veranderde omstandigheden in de vorm van een overconcentratie van horecavestigingen en toegenomen overlast in de omgeving, leidend tot klachten van omwonenden, het dagelijks bestuur in 2004 aanleiding heeft gegeven de planologische situatie opnieuw te bezien. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot beëindiging van de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Gelet op de lengte van de begunstigingstermijn is niet gebleken dat het dagelijks bestuur bij zijn besluitvorming niet mede gewicht heeft toegekend aan de gevolgen die het handhavingsbesluit voor verzoekers heeft. De vraag of verzoekers in verband met de gedwongen bedrijfssluiting in aanmerking kunnen komen voor schadevergoeding leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Dat dient te geschieden in de bodemprocedure. Het dagelijks bestuur heeft in de omstandigheid dat beëindiging van de horeca activiteiten voor verzoekers financiële gevolgen zal kunnen hebben echter geen aanleiding hoeven zien van handhaving af te zien. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het besluit tot handhaving niet genomen had mogen worden.
2.4.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump                                     w.g. Hanrath
Voorzitter                                     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007
392