200701612/2.
Datum uitspraak: 10 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
Natuur- en Milieuvereniging Teteringen, gevestigd te Teteringen, gemeente Breda, en anderen
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4548 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 maart 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend ten behoeve van het aanleggen van een golfbaan ten noorden van de Landzichtweg in Teteringen in het gebied "Om de Haenen".
Bij besluit van 11 september 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2007.
Bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en A.J.J. Neele, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn, als belanghebbenden, vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J. Hoekstra, advocaat te Amsterdam, en [directeur] Golfclub De Suykerberg, vertegenwoordigd door [voorzitter] en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, daar gehoord.
2.1. Bij brief van 16 maart 2007 zijn het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover ingediend door Stichting Brabantse Milieufederatie en [2 partijen], ingetrokken.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Verzoekers betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) bij het verlenen van de verklaring van geen bezwaar in redelijkheid niet heeft kunnen afwijken van het streekplan, zodat het college geen gebruik heeft mogen maken van die verklaring van geen bezwaar. Zij betogen dat mitsdien de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Nu vergunninghoudster is aangevangen met het verwijderen van bomen en struweel ten behoeve van de inrichting van de golfbaan, vragen verzoekers een voorlopige voorziening ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen.
2.4. Bij eerdere uitspraak in deze zaak van 16 februari 2005, no.
200403595/1, heeft de Afdeling overwogen dat, gelet op de tekst van het streekplan: "In de Groene Hoofdstructuur (GHS) zijn alle bestaande bosgebieden ondergebracht", jong bos onder de bescherming van de GHS valt. Voorts is overwogen dat een beperkte mate van aantasting van de GHS-natuur een omstandigheid is die geacht moet worden bij de vaststelling van het streekplan te zijn betrokken, zodat een beperkte aantasting van de GHS-natuur niet kan gelden als een bijzondere omstandigheid, die aanleiding kan geven tot afwijking van de in het streekplan vervatte beleidslijn dat aanleg van een nieuwe golfbaan in de GHS-natuur niet is toegestaan. Gelet hierop heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2004, strekkende tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beslissing op bezwaar van 18 december 2003, met verbetering van de gronden bevestigd.
2.5. Bij partiële streekplanherziening van 3 december 2004 hebben provinciale staten van Noord-Brabant (hierna: provinciale staten) voor bos of natuur met een leeftijd jonger dan 10 jaar op gronden in de Agrarische Hoofdstructuur-landbouw (AHS-landbouw) bepaald dat een afweging ter zake de planologische bescherming eerst na 10 jaar na het ontstaan of de aanleg daarvan is vereist.
Naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling hebben provinciale staten in het kader van de partiële streekplanherziening van
20 januari 2006 de in het streekplan neergelegde afwijkingsbevoegdheid van gedeputeerde staten verruimd door schrapping van de woorden "wegens bijzondere omstandigheden". Gedeputeerde staten zijn na deze streekplanherziening bevoegd af te wijken in gevallen waarin handhaving van een beleidslijn gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen.
Bij brief van 20 juni 2006 hebben gedeputeerde staten bericht de op 28 oktober 2003 verleende verklaring van geen bezwaar nog steeds te onderschrijven.
2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het overgrote gedeelte van de golfbaan op agrarische gronden is geprojecteerd terwijl enkele uitlopers van het aanliggende GHS-bosgebied eveneens deel uitmaken van het terrein. Voorts ligt 1,4 hectare bos met een leeftijd van jonger dan 10 jaar in het projectgebied. Aan dit jonge bos komt na de streekplanherziening van 3 december 2004 thans geen GHS-bescherming toe. Gelet hierop resteert als gevolg van aanleg van de golfbaan een kwantitatieve aantasting (kap) van de GHS van 0,353 hectare en een kwalitatieve aantasting (versnippering) van 0,1584 hectare bos. Gelet op de geringe mate van aantasting van de GHS hebben gedeputeerde staten naar het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid van hun bevoegdheid tot afwijking van het streekplan gebruik kunnen maken. Gedeputeerde staten hebben meer betekenis kunnen toekennen aan de belangen van vergunninghoudster en golfclub De Suykerberg bij verwezenlijking van de golfbaan, dan aan het belang van verzoekers bij het voorkomen van een geringe aantasting van de GHS. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat gebleken is dat de aantasting in voldoende mate zal worden gecompenseerd. Voorts kan betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat de PPC met betrekking tot de aanleg van de golfbaan tot tweemaal toe een unaniem positief advies heeft uitgebracht. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling voor de aanleg van de golfbaan niet had mogen worden verleend. Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe dient daarom te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007