200701700/2.
Datum uitspraak: 10 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/2540 06/2541 06/1830 en 06/1829 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 25 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw en 9 appartementen op het perceel [locatie], te Kerkrade. Bij besluit van dezelfde datum heeft het college bouwvergunning verleend voor dit bouwplan.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Valkenburg aan de Geul, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.J. Mertens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, als belanghebbende, vertegenwoordigd door [bedrijfsjurist] daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu, mede gezien de omvang van het voorziene gebouw, niet vast staat dat ter plaatse kleinschalige, lokaal georiënteerde kantoren zullen worden gevestigd. Voorts betogen zij dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan tot gevolg heeft dat ter plaatse onvoldoende parkeercapaciteit resteert.
2.3. Het bouwplan voorziet in een bedrijfsverzamelgebouw dat zowel kantoorruimte als woonruimte omvat, op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Kerkrade Centrum" de bestemming "Centrumdoeleinden III - C III -" rust. Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften bedraagt het ter plaatse toegestane bebouwingspercentage 100. Ingevolge artikel 3, onderdeel A, onder 3, van de planvoorschriften, waarin in hoofdlijnen is beschreven op welke wijze met het plan de in de planvoorschriften opgenomen doeleinden worden nagestreefd, zijn ter plaatse kleinschalige, lokaal georiënteerde kantoren toelaatbaar. Het college heeft ten behoeve van het bouwplan vrijstelling verleend van het in artikel 3, onderdeel A, onder 3, bepaalde dat de thans aanwezige parkeercapaciteit ter plaatse nagenoeg gelijk dient te blijven.
2.4. Mede gelet op de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan acht de Voorzitter de conclusie van de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat zich ter plaatse geen kleinschalige kantoren met een lokale functie zullen vestigen, zodat het bouwplan in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan, op voorhand niet onjuist.
Bij de beoordeling of het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het in het bestemmingsplan bepaalde ten aanzien van de parkeercapaciteit gebruik heeft kunnen maken, heeft de voorzieningenrechter voorts terecht betekenis toegekend aan de beschikbaarheid van bestaande, voor een ieder toegankelijke, parkeerplaatsen in de nabije omgeving. Gelet op het verhandelde ter zitting kan naar het oordeel van de Voorzitter niet worden aangenomen dat op loopafstand van het perceel, waar het bouwplan is voorzien, onvoldoende parkeercapaciteit beschikbaar is. Dat niet alle parkeerplaatsen te allen tijde beschikbaar zijn, laat dat onverlet. Op voorhand ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet hadden mogen worden verleend. Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek dient daarom te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007