200701764/2.
Datum uitspraak: 11 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [verzoekers sub 2], allen wonend te [woonplaats],
3. het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/684 en AWB 06/5127 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 februari 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft verzoeker sub 3 (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan verzoekster sub 1 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen met een parkeergarage op een perceel tussen het Picképlein en de Katenblankweg te Noordwijk.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het college het door verzoekers sub 2 (hierna: omwonenden) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door omwonenden ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, alsmede bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat niet hoger gebouwd mag worden dan 10 meter, gemeten vanaf het peil aan de Katenblankweg, met schorsing van de bouwvergunning in zoverre en bepaling dat deze voorziening vervalt na zes weken na het verzenden van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster sub 1] bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2007 en omwonenden bij brief, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. [verzoekster sub 1] heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van die dag.
Voorts hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken gevoegd ter zitting behandeld op 5 april 2007, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.R.M. van der Pluijm, advocaat te Leiden, omwonenden, vertegenwoordigd door mr. J.G. Hinnen, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Steen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Naar voorlopig oordeel zal de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand kunnen blijven en zal uiteindelijk blijken dat bouwvergunning voor het bouwplan mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het samenstel van de voorschriften van het bestemmingsplan valt af te leiden dat per bestemming een keuze is gemaakt met betrekking tot de gewenste maatvoering, waarbij met betrekking tot de bestemming "Eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven (EO)" is gekozen voor het regelen van een maximale goothoogte. Daarom komt geen aanvullende werking toe aan artikel 2.5.24. eerste lid, van de Bouwverordening Noordwijk 2004 (hierna: de Bouwverordening), als door de Voorzitter aangenomen.
Naar voorlopig oordeel bestaan voorts geen belemmeringen om de hoofdtoegang van de voorziene woningen aan de Katenblankweg te situeren, zodat terecht ingevolge artikel 1, onder w, sub 2, van de planvoorschriften bij het meten het peil aan de Katenblankweg als uitgangspunt is genomen. Anders dan omwonenden betogen, komt, mede gelet hierop, aan artikel 2.5.24, tweede lid, van de Bouwverordening, evenmin aanvullende werking toe.
2.2. Mede gelet op het stadium waarin de bouw verkeert en gezien het belang van [verzoekster sub 1] bij het kunnen voortzetten daarvan, bestaat daarom aanleiding na te melden voorzieningen te treffen. Het verzoek van omwonenden dient te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft bij wijze van voorlopige voorziening de bij de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 februari 2007 in de zaken nos. AWB 07/684 en AWB 06/5127 getroffen voorlopige voorziening op;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college niet opnieuw op het door [verzoekers sub 2] gemaakte bezwaar beslist, totdat de Afdeling in het bodemgeschil heeft beslist;
III. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007