ECLI:NL:RVS:2007:BA3198
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- W. van den Brink
- C.J.M. Schuyt
- Rechtspraak.nl
Weigering bouwvergunning voor woning met inpandige bedrijfsruimte in Smallingerland
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland op 2 augustus 2005 geweigerd om appellant een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning met inpandige bedrijfsruimte en een bijgebouw op een perceel in Smallingerland. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 23 november 2005 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden, die op 22 juni 2006 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 5 maart 2007 ter zitting is behandeld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van appellant niet voldeed aan de vereisten van het bestemmingsplan "Buitengebied". De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid kon weigeren medewerking aan het bouwplan te verlenen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Appellant had geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat het college niet mocht eisen dat hij mogelijke planschade voor zijn rekening zou nemen. De Raad van State heeft geconcludeerd dat het tijdstip waarop appellant van deze voorwaarde op de hoogte was gesteld, niet relevant was voor de beslissing van het college.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 april 2007.