200607860/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/42 van de rechtbank Leeuwarden van 22 september 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
Bij besluit van 27 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 3 april 2007, waar partijen, met kennisgeving, niet zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij
- met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.2. Het college heeft het besluit op bezwaar doen steunen op het nadere medisch advies van de Gemeentelijk Gezondheidsdienst Fryslân (hierna: de GGD) van 3 oktober 2005, waarin op grond van onderzoek naar de medische geschiedenis van appellante en de uitkomst van eerdere medische beoordelingen de uitkomsten van het eerdere onderzoek die zijn neergelegd in het advies van 3 juni 2005 worden bevestigd. Geconstateerd wordt dat bij appellante in strikte zin geen sprake is van een aandoening of gebrek als gevolg waarvan zij in redelijkheid niet in staat is - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Appellante heeft een subjectief ervaren loopbeperking waarvan de oorzaak niet medisch kan worden vastgesteld en er is niet sprake van een objectiveerbare niet-aantoonbare aandoening die voldoet aan de criteria van de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium, aldus het advies. Ten aanzien van de door een reumatoloog gestelde diagnose fibromyalgie is in het advies opgemerkt dat deze diagnose niet door alle gekwalificeerde medische beroepsgenoten wordt onderschreven. Volgens het advies zijn de klachten van appellante
- hoewel langdurig - niet consistent van aard, vertoont zij geen adequaat herstelgedrag en is zij gebaat bij een actief leefpatroon. De afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart zou in haar geval daarom contrarevaliderend werken.
2.3. Hetgeen appellante in hoger beroep aanvoert is een herhaling van het door haar in beroep bij de rechtbank gestelde. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat het medisch advies van de GGD op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er evenmin grond bestaat te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid hiervan. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart terecht heeft geweigerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007