ECLI:NL:RVS:2007:BA3696

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700052/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woningen in Nieuw-Lekkerland

Op 25 mei 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland vrijstelling en een bouwvergunning voor het oprichten van 9 woningen met bergingen op een perceel in Nieuw-Lekkerland. Tegen deze beslissing heeft verzoekster, een onderneming vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De rechtbank Dordrecht had eerder op 24 november 2006 het beroep van verzoekster gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Verzoekster verzocht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het hoger beroep.

De Voorzitter heeft het verzoek op 5 april 2007 ter zitting behandeld. De vertegenwoordigers van verzoekster, het college en de vergunninghoudster waren aanwezig. De Voorzitter overwoog dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure waarschijnlijk in stand zal blijven. De rechtbank had de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan terecht toereikend geacht en het college mocht afgaan op een rapport van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid over de cumulatieve geluidsbelasting. De notitie van ingenieursbureau DGMR leidde niet tot een ander oordeel, omdat deze niet op eigen onderzoek was gebaseerd en een ander standpunt innam zonder duidelijke onderbouwing.

De belangen van vergunninghoudster, waaronder de verkoop van een aantal woningen en eerdere onderbrekingen van de bouw, rechtvaardigden niet het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter besloot het verzoek af te wijzen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 april 2007.

Uitspraak

200700052/2.
Datum uitspraak: 17 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 november 2004 in zaak no. AWB 05/1400 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van 9 woningen met bergingen op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Nieuw-Lekkerland.
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het college het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, doch dat besluit in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2007.
Voorts heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, en het college, vertegenwoordigd door E.P. van der Stek, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.I.M. Houniet, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling en bouwvergunning mocht worden verleend. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan terecht toereikend geacht.
Zij heeft naar voorlopig oordeel evenzeer terecht overwogen dat het college met betrekking tot de beoordeling van de cumulatieve geluidsbelasting op de voorziene woningen mocht afgaan op het rapport van 22 september 2005 van het door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid verrichte onderzoek, volgens hetwelk die belasting niet aan de uitvoering van het bouwplan in de weg staat. De door verzoekster thans in het geding gebrachte notitie van ingenieursbureau DGMR (hierna: DGMR) leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat aan die notitie geen eigen onderzoek ten grondslag is gelegd. Voorts neemt DGMR ten aanzien van de waardering van de cumulatieve geluidsbelasting daarin een ander standpunt in dan in een eerder overgelegde notitie van 13 januari 2006, terwijl niet duidelijk wordt gemaakt, wat de aanleiding vormt voor deze wijziging.
2.2.    Gelet op het vorenstaande en gezien de belangen van vergunninghoudster rechtvaardigen de door verzoekster gestelde belangen, voornamelijk gelegen in het voorkomen van mogelijke klachten over stof- en geluidsoverlast van toekomstige bewoners van de voorziene woningen en het voorkomen van mogelijke belemmeringen in het geval van een toekomstige bedrijfsuitbreiding, niet het treffen van een voorziening, als door haar verzocht. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat een aantal woningen reeds is verkocht en dat de bouw ervan reeds verschillende keren is onderbroken.
2.3.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                       w.g. Hanrath
Voorzitter                      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2007
392