ECLI:NL:RVS:2007:BA3698

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607135/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • S. Scheerhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor ligplaats in historische stadshaven Woudrichem

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem op 10 januari 2005 een vergunning geweigerd aan appellant voor het innemen van een ligplaats met zijn schip in de historische stadshaven van Woudrichem. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 25 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Breda, die op 17 augustus 2006 het beroep eveneens niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in oktober 2006.

De zaak is behandeld op 15 maart 2007, waar appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en het college vertegenwoordigd was door hun advocaat en een ambtenaar. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen procesbelang had, omdat hij schade had geleden door de afwijzing van zijn vergunning. Hij stelde dat hij het schip niet had kunnen kopen en geen inkomsten kon genereren door de Bed & Breakfast op het schip.

De Raad van State oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk schade had geleden door de afwijzing van zijn verzoek. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200607135/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1782 van de rechtbank Breda van 17 augustus 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem.
1.    Procesverloop
Bij brief van 10 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem (hierna: het college) geweigerd appellant vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het schip [naam schip] in de historische stadshaven Woudrichem.
Bij besluit van 25 mei 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. M.C. Spil, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. D.A.C. Janssen, advocaat te Boxtel, en bijgestaan door J. Gelderblom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant klaagt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de afwijzing van zijn verzoek.
2.2.    Dit betoog faalt. Met de door hem aangevoerde omstandigheden dat hij [naam schip] niet heeft kunnen kopen, de ligplaatsvergunning niet heeft verkregen en geen inkomsten kan genereren door de op het schip gevestigde Bed & Breakfast over te nemen, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre hij daadwerkelijk schade heeft geleden ten gevolge van de afwijzing van zijn verzoek. Hetgeen hij overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank is derhalve terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep en heeft dat om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens                          w.g. Scheerhout
Lid van de enkelvoudige kamer           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
318