ECLI:NL:RVS:2007:BA3708

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607732/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • De Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering gemeentelijke basisadministratie en vrijstelling bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin hun verzoek om het adres [locatie 1] weer in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op te nemen werd afgewezen. Tevens weigerde het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen hen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van het pand [locatie 2] als twee zelfstandige woningen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen de GBA niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen de vrijstelling gegrond. Appellanten stelden dat de rechtbank niet had beslist op hun verzoek om schadevergoeding als gevolg van de weigering van het college. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet op dit verzoek was ingegaan, aangezien appellanten schade hadden geleden door de weigering van het college. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet op het verzoek om schadevergoeding was beslist. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 25 april 2007.

Uitspraak

200607732/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1353 van de rechtbank Dordrecht van 15 september 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen (hierna: het college), samengevat weergegeven, het verzoek van appellanten om het adres [locatie 1] te [plaats] weer in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) op te nemen afgewezen en geweigerd appellanten door het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan toe te staan om het pand [locatie 2] te [plaats] te gebruiken als twee afzonderlijke, zelfstandige woningen.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het beroep van appellanten tegen de weigering van het college om het adres [locatie 1] weer in de GBA op te nemen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellanten tegen de weigering van het college om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ten behoeve van het gebruik van het pand aan de [locatie 2] als twee afzonderlijke, zelfstandige woningen gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut en A. Rotscheid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan de rechtbank bij gegrondverklaring van het beroep, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, voor zover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Hieraan is uitvoering gegeven bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.2.    De Afdeling stelt vast dat het hoger beroep van appellanten slechts gericht is tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover in deze uitspraak geen overwegingen zijn gewijd aan de door hen gestelde schade als gevolg van de weigering van het college om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen en voor zover hierin een vergoeding van  proceskosten is toegekend die de gemaakte proceskosten niet dekt.
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun verzoek tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het besluit van het college om vrijstelling van het bestemmingsplan te weigeren. Zij stellen dat dit besluit de verhuur van hun pand gedurende lange tijd onmogelijk heeft gemaakt.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat appellanten ter zitting bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb hebben gedaan. Nu de rechtbank het beroep van appellanten gegrond heeft verklaard, heeft zij ten onrechte nagelaten te beslissen op dit verzoek.
2.4.    Voor zover appellanten betogen dat het deel van de door hen gemaakte proceskosten dat het door de rechtbank toegekende bedrag overschrijdt, voor vergoeding in aanmerking dient te komen door toepassing van artikel 8:73 van de Awb, overweegt de Afdeling dat, naar zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2003 in zaak no. 200306441/2, aangehecht) uit de plaats en de strekking van artikel 8:75 van de Awb moet worden afgeleid dat hiermee een exclusieve bevoegdheid aan de bestuursrechter wordt toegekend om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding van deze kosten op grond van artikel 8:73 van de Awb is dan ook geen plaats.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van appellanten om vergoeding van de door hen geleden schade als gevolg van het besluit van het college om vrijstelling van het bestemmingsplan te weigeren. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6.    Het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 15 september 2006 in zaak no. AWB 05/1353, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van appellanten tot vergoeding van de door hen geleden schade als gevolg van het besluit van het college om vrijstelling van het bestemmingsplan te weigeren.;
III.    wijst de zaak in zoverre naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 657,93 (zegge: zeshonderdzevenenvijftig euro en drieënnegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Cromstrijen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
V.    gelast dat de gemeente Cromstrijen aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van De Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom                      w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
97-546.