200607033/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1950 van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 14 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd appellant een vervangingsvergunning te verlenen.
Bij besluit van 23 februari 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2006, verzonden op 13 september 2006, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.C. Hoogcaspel, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat hiervan in zijn geval sprake is. Hiertoe beroept hij zich op de overwegingen van de Afdeling in de uitspraak van 12 juli 2006, zaak no.
200401393/1, waarin het hoger beroep van een naburige woonbootbewoner tegen de niet-ontvankelijkverklaring van diens beroep wegens termijnoverschrijding gegrond is verklaard, inzake hetgeen in diens hoger beroep is aangevoerd. Deze uitspraak, waar de rechtbank door het college ter zitting op is gewezen, had voor haar aanleiding moeten zijn tot hetzelfde oordeel te komen, zo betoogt appellant.
2.3. Dit betoog slaagt. Er is geen grond om anders dan in bedoelde uitspraak van 12 juli 2006 te oordelen dat niet-ontvankelijkverklaring wegens het na afloop van de beroepstermijn ingediende beroepschrift niet achterwege had moeten blijven. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden en de rechtens relevante feiten dezelfde zijn als in die zaak, dan wel niet zodanig afwijken dat zij moeten leiden tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2006 in zaak no. AWB 05/1950;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Scheerhout
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007