ECLI:NL:RVS:2007:BA3725

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606123/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving coniferenhaag door college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 10 juli 2006 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen om handhavend op te treden tegen het plaatsen van een coniferenhaag op het perceel van [partij]. Het college had op 8 juni 2005 het verzoek van appellant om handhaving afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 november 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de belemmering van het zicht door de begroeiing niet van dien aard was dat de verkeersveiligheid in gevaar kwam. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de verkeersveiligheid en de gevolgen van de begroeiing.

De Raad van State heeft de situatie ter plaatse bekeken en de argumenten van appellant gewogen. De rechtbank had vastgesteld dat het zicht vanuit de auto niet werd belemmerd door de coniferenhaag. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de begroeiing geen gevaar oplevert voor de veiligheid van gebruikers en anderen. De stelling van appellant dat de situatie gedurende 31 jaar veiliger is geweest, doet hieraan niet af. Bovendien heeft appellant in hoger beroep geen argumenten naar voren gebracht met betrekking tot de strijd met het bestemmingsplan, waardoor deze grond buiten beschouwing blijft.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 april 2007.

Uitspraak

200606123/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1389 van de rechtbank Assen van 10 juli 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het plaatsen van een coniferenhaag op het perceel van [partij] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2006, verzonden op 12 juli 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2006 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 30 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2007, waar appellant, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door W.A. ter Wal en J. Anema, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. [partij] is met kennisgeving niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belemmering van het zicht door de begroeiing niet van dien aard is dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar komt.
2.1.1.    Ingevolge artikel 5.1.1., tweede lid, aanhef en onder e, van de Bouwverordening van de gemeente Hoogeveen mogen open erven en terreinen geen gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, noch nadeel voor de gezondheid van of hinder voor de gebruikers of anderen, ten gevolge van de aanwezigheid van begroeiing.
2.1.2.    De situatie ter plekke is bekeken door ambtenaren van de gemeente Hoogeveen, B. Eefting van de politie Hoogeveen-Oost, de bezwaarschriftencommissie en de rechtbank. In het proces-verbaal van het door de rechtbank ter plaatse verrichte onderzoek staat dat appellant de vaststelling van de rechter heeft beaamd dat, indien men met de voorzijde van de auto naar de straat gericht tot aan de oprit rijdt, het zicht vanuit de auto niet wordt belemmerd door de coniferenhaag grenzend aan de tuin van [partij]. Gelet hierop, en mede in aanmerking genomen de foto's en kaarten die ter zitting zijn bekeken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de begroeiing op het perceel geen gevaar oplevert voor de veiligheid van gebruikers en anderen. Daarbij is onderkend dat bij de woning van appellant geen voetpad ligt. De enkele stelling dat de situatie naar de mening van appellant gedurende 31 jaar veiliger is geweest, doet aan dit oordeel niet af.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het plaatsen van de coniferenhaag op het perceel niet in strijd is met artikel 5.1.1., tweede lid, aanhef en onder e, van de Bouwverordening van de gemeente Hoogeveen, zodat het college het verzoek van appellant om handhaving van deze bepaling terecht heeft afgewezen.
2.2.    Appellant heeft zijn grond met betrekking tot de eventuele strijd met het bestemmingsplan niet in beroep naar voren gebracht. Nu de rechtbank zich daarover aldus niet heeft kunnen uitlaten, en als uitgangspunt geldt dat in hoger beroep niet de beslissing op bezwaar maar de aangevallen uitspraak centraal staat, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump                            w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
270-499.