200604126/1
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft verweerder de aanvraag tot subsidieverlening buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 7 april 2006, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het besluit van 7 april 2006 gewijzigd, in die zin dat het besluit van 15 september 2005 is herroepen en in plaats daarvan de aanvraag tot verlening van een subsidie voor sanering van loden drinkwaterleidingen is afgewezen.
Bij brief van 1 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J. Duthler en mr. D.N.Th. van der Weerd, beiden werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2.1. Het beroep van appellant wordt ingevolge de artikelen 6:18, tweede lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 augustus 2006, aangezien dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt.
2.1.1. Niet is gebleken dat appellant nog enig procesbelang heeft bij een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling van het besluit van 7 april 2006, naast een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 1 augustus 2006.
2.2. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling - voor zover thans van belang in ieder geval regels worden gesteld omtrent:
a. criteria voor de verstrekking;
d. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
e. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger.
Op basis van artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer is vastgesteld de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen van 24 juni 1999, Stcrt. 121 (zoals nadien gewijzigd; hierna: de Subsidieregeling).
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Subsidieregeling wordt subsidie slechts verleend indien met de sanering nog geen aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag tot subsidieverlening is beslist.
2.2.1. Appellant betoogt dat toen hij vernam dat zijn aanvraag van december 2004 niet in behandeling kon worden genomen omdat de gegevens van het loodgietersbedrijf ontbraken, hij deze gegevens direct daarop heeft verstrekt. Dat deze door hem toegezonden gegevens spoorloos blijken te zijn verdwenen bij verweerder, mag hem niet worden aangerekend. Appellant stelt recht te hebben op de subsidie.
2.2.2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 2, derde lid, van de Subsidieregeling, de aanvraag van appellant tot subsidieverlening afgewezen, omdat de sanering al was verricht vóór het indienen van de aanvraag zoals bleek uit het aanvraagformulier en uit de door appellant aan verweerder gegeven mondelinge toelichting.
2.2.3. Verweerder heeft op goede gronden besloten aan appellant geen subsidie te verstrekken. Immers, het imperatieve karakter van artikel 2, derde lid, van de Subsidieregeling staat niet toe dat subsidie wordt verstrekt indien met saneren een aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag tot subsidieverlening is beslist.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 7 april 2006, kenmerk JZ/KGO_JZ/060144/BNE, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 1 augustus 2006, kenmerk DJZ0667574, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007