ECLI:NL:RVS:2007:BA3738

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600394/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Natuur- en businesspark Schieveen en voorlopige voorziening

Op 20 april 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Natuur- en businesspark Schieveen" dat op 28 april 2005 door de gemeenteraad van Rotterdam was vastgesteld. De zaak kwam voort uit een verzoek van de vereniging "Vereniging tegen milieubederf" en andere partijen, die bezwaar maakten tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit goedkeuringsbesluit was eerder geschorst bij uitspraak van 18 mei 2006, omdat er twijfels bestonden over de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling van het plan.

Verzoeker, eigenaar van een onbebouwde kavel in het lint van de Oude Bovendijk, verzocht om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening, omdat hij een woning wilde bouwen op zijn perceel. De gemeenteraad gaf aan geen bezwaar te hebben tegen een bouwmogelijkheid voor een woning ter plaatse, maar de Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat verzoeker zijn doel niet kon bereiken. De bestemmingsvoorschriften stelden dat een woning met een inhoud van meer dan 600 m3 niet vergund kon worden, terwijl de bouwaanvraag van verzoeker een inhoud van 911 m3 betrof.

De Voorzitter concludeerde dat gedeeltelijke opheffing van de schorsing niet zou leiden tot een directe bouwtitel voor het gewenste bouwplan. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bestemmingsplannen en bijbehorende voorschriften zorgvuldig te volgen, en dat voorlopige voorzieningen niet bindend zijn in de bodemprocedure.

Uitspraak

200600394/4.
Datum uitspraak: 20 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 18 mei 2006 in zaak no.
200600394/2getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
1.    de vereniging "Vereniging tegen milieubederf", gevestigd te Schiedam, en andere,
2.    [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [wederpartij sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Rotterdam het bestemmingsplan "Natuur- en businesspark Schieveen" vastgesteld.
Bij besluit van 13 december 2005, kenmerk DRM/ARB/05/4842A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 18 mei 2006 in zaak no.
200600394/2heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 13 december 2005 geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 9 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. Bij brieven van 11 februari 2007 en 5 maart 2007 heeft verzoeker dit verzoek nader aangevuld.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar verzoeker, in persoon, is verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, de vereniging "Vereniging tegen milieubederf" en andere, vertegenwoordigd door ing. L. van der Horst en G. van Etten, en [wederpartij sub 3], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], gehoord. Verweerder en [wederpartij sub 2] zijn niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het plan voorziet in een bedrijventerrein met een oppervlakte van ongeveer 75 hectare en een natuurgebied in de Schieveense polder. In het oosten van het plangebied voorziet het in woningen aan de Oude Bovendijk.
2.4.    In zijn uitspraak van 18 mei 2006 heeft de Voorzitter het goedkeuringsbesluit van 13 december 2005 gelet op het bestaan van twijfel of het plan in overeenstemming is met artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 en of voor het bedrijventerrein is voorzien in een toereikende verkeersafwikkeling, geheel geschorst.
2.5.    Verzoeker is eigenaar van een onbebouwde kavel in het lint van de Oude Bovendijk en wil hier een woning bouwen. Aan het desbetreffende plandeel is de bestemming "Woningen II" met de aanduiding "B" toegekend. Nu het gehele goedkeuringsbesluit is geschorst, heeft het gemeentebestuur mede vanwege deze schorsing de beslissing inzake het verlenen van vrijstelling opgeschort. Zonder vrijstelling kan voor het bouwplan geen bouwvergunning worden verleend. Tussen de aanleiding voor de schorsing en het bouwplan voor de woning bestaat volgens verzoeker evenwel geen verband. Hij verzoekt daarom de schorsing van het goedkeuringsbesluit voor zover deze op zijn perceel ziet, op te heffen.
2.6.    Ter zitting heeft de gemeenteraad aangegeven dat het (deel)gemeentebestuur op zich met een bouwmogelijkheid voor een woning ter plaatse van de kavel van verzoeker kan instemmen. Ook de andere ter zitting aanwezige partijen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een bouwmogelijkheid voor een woning ter plaatse.
2.7.    De Voorzitter overweegt dat verzoeker het door hem beoogde doel met het verzoek niet kan bereiken. Uit artikel 7, derde lid, onder b, van de planvoorschriften volgt dat een woning op gronden met de bestemming "Woningen II" en de aanduiding "B" alleen rechtstreeks vergund kan worden indien de maximale inhoud 600 m3 bedraagt. Dit voorschrift is in de bodemprocedure niet in geschil. De bouwaanvraag die verzoeker op 13 februari 2006 heeft ingediend, ziet op een woning met een inhoud van 911 m3. Gedeeltelijke opheffing van de schorsing zou derhalve niet met zich brengen dat op grondslag van het voorliggende bestemmingsplan voor het door verzoeker gewenste bouwplan een directe bouwtitel ontstaat.
Dit laat onverlet dat er geen reden behoeft te bestaan de beslissing met betrekking tot het verlenen van vrijstelling langer op te schorten aangezien daarbij los van het voorliggende bestemmingsplan specifieke stedenbouwkundige aspecten kunnen worden betrokken die zelfstandig een goede ruimtelijke onderbouwing kunnen vormen.
2.8.    Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                      w.g. Bechinka
Voorzitter                       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2007
371.