200606267/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/919 en 06/1542 van de rechtbank Arnhem van 18 juli 2006 in het geding tussen:
de Vereniging van Eigenaren [locatie] te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Druten.
Bij besluit van 29 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Druten (hierna: het college) besloten aan de Vereniging van Eigenaren [locatie] (hierna: de VvE) bouwvergunning te verlenen voor de bouw van twee kantoorruimten en zes maisonnettes op de percelen, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de VvE alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 18 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de VvE ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant per faxbericht van 24 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 24 oktober 2006 heeft de VvE, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. G.H. Blom, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door D.R. Wensink en L. Flier, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de VvE, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Nijman, advocaat te Nijmegen, daar gehoord.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Druten (hierna: de Bouwverordening) nu de op het perceel aan te leggen parkeerplaatsen feitelijk onbereikbaar zullen zijn. Hiertoe voert appellant aan dat de parkeerplaatsen ontsloten zullen worden via een weg die over zijn perceel loopt, er een erfdienstbaarheid van overweg op deze weg is gevestigd en deze niet mag worden verzwaard door intensivering van het gebruik van de weg als gevolg van de realisering van het bouwplan.
2.1.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
2.1.2. Het betoog faalt. Om te voldoen aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening dient het bouwplan te voorzien in de aanleg van 15 parkeerplaatsen op het perceel. Nu deze parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd op het perceel en voorts kunnen worden ontsloten via het terrein van appellant, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan voldoet aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening. De omstandigheid dat op de ontsluitingsweg van de parkeerplaatsen een erfdienstbaarheid zou zijn gevestigd, maakt dit niet anders. Een erfdienstbaarheid betreft een civielrechtelijke beperking, welke beperking, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 juli 1999 in zaak no. H01.98.1470 (AB 1999, 447), geen grond vormt om, gelet op artikel 44 van de Woningwet, de bouwvergunning te weigeren.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een veroordeling in de proceskosten van appellant dan wel de VvE bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007