200605878/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/12 en 06/146 van de rechtbank Zutphen van 10 juli 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) sloopvergunning verleend aan stichting de Woonmensen (hierna: vergunninghoudster) voor het slopen van een verzorgingshuis, woningen en de daarbij behorende voorzieningen op de percelen plaatselijk bekend Koninginnelaan 214 - 254 en Snelliusstraat 2 - 20 te Apeldoorn (hierna: de percelen).
Bij besluit van 9 december 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2006, verzonden op 12 juli 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 september 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2007, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door C.P.L. Kapenga, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Apeldoorn (hierna de bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.1, derde lid, voor zover thans van belang, verbinden burgemeester en wethouders voorschriften aan de sloopvergunning ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de voorschriften krachtens welke de vergunning wordt verleend strekken.
Ingevolge artikel 8.1.6 moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.2. Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat in het ontbreken van een sloopveiligheidsplan, de onttrekking van woningen aan de woningvoorraad en de onduidelijkheid over nieuwbouwplannen op de percelen geen aanleiding wordt gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de identiteit van het bedrijf dat de bij de sloop vrijkomende asbest gaat verwijderen niet bekend is.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 12 juli 2006 in zaak no.
200508856/1en van 14 december 2005 in zaak no.
200502035/1 en 200502104/1, kan en moet een sloopvergunning alleen dan worden geweigerd, indien zich één van de in de bouwverordening genoemde weigeringsgronden voordoet.
Blijkens de toelichting bij de bouwverordening moet een sloopveiligheidsplan slechts bij de sloopaanvraag worden ingediend indien er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een risicovol sloopproject. In dit geval hebben burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een risicovol sloopproject geen sprake is, nu er geen belendende bebouwing aanwezig is waarvan de veiligheid moet worden gegarandeerd. Voorts is met de voorwaarde in de sloopvergunning dat ter goedkeuring een sloopwerkplan moet worden ingediend, waarin onder meer wordt aangegeven hoe het bouw- en sloopafval wordt getransporteerd, voldoende gegarandeerd dat er geen gevaar ontstaat voor het verkeer op de nabij gelegen weg. In de vergunningvoorwaarden is verder bepaald dat tenminste zeven dagen voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden bekend moet zijn welk gecertificeerd deskundig bedrijf de asbest gaat verwijderen die bij de sloopwerkzaamheden op de percelen vrij komt. Aldus is de veiligheid tijdens het slopen voldoende gewaarborgd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de sloopvergunning had moeten weigeren. Dat met de sloop woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken en nieuwbouwplannen voor de percelen nog niet bekend zijn, doet daar, nu deze omstandigheden niet als weigeringsgrond in de bouwverordening zijn opgenomen, niet aan af.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007