ECLI:NL:RVS:2007:BA3784

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607137/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 23 augustus 2005 een aanvraag van de wederpartij om een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen. De wederpartij, die als betrokkene wordt aangeduid, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft op 9 augustus 2006 het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 maart 2007. De betrokkene was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar en een arts. De Raad heeft de argumenten van het college beoordeeld, die stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de medische geschiktheid van de betrokkene om een gehandicaptenparkeerkaart te ontvangen. Het college betoogde dat het medisch advies van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG en GD) correct was en dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat de betrokkene niet in staat was om meer dan 100 meter te lopen.

De Raad van State oordeelde dat het medisch advies niet inzichtelijk genoeg was en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de betrokkene in staat was om meer dan 100 meter te lopen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beslissing van het college in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200607137/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/718 van de rechtbank Utrecht van 9 augustus 2006 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft appellant (hierna: het college) een aanvraag van [wederpartij] (hierna: betrokkene) om haar een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2006 heeft het college het door betrokkene daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2006, verzonden op 17 augustus 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door betrokkene daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 28 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij ongedateerde brief heeft betrokkene van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. van Oeveren, ambtenaar van de gemeente, en dr. E. Wagenmaker, alsmede betrokkene in persoon en bijgestaan door mr. J.A. Breunesse, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loopmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit het medisch advies van de arts van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: de GG en GD) niet volgt dat betrokkene in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, en daarom de beslissing op bezwaar in strijd heeft geoordeeld met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college voert daartoe het volgende aan.
De arts van de GG en GD heeft gehandeld conform het toepasselijke Protocol Gehandicaptenparkeervoorzieningen van de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen (hierna: het protocol). Gelet op de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (hierna: de richtlijnen) mag van een arts van de GG en GD niet verlangd worden dat deze de huisarts - die de meest aangewezen persoon is om medische informatie aan te vragen - verzoekt om een oordeel over de gestelde loopbeperking. Voorts volgt uit de richtlijnen dat adviezen als het onderhavige vanwege de vertrouwelijkheid van medische gegevens geen medisch inhoudelijke informatie kunnen bevatten. Het onderhavige advies behelst, anders dan de rechtbank stelt, een anamnese en een beschrijving van de waarnemingen tijdens het spreekuur van de arts van de GG en GD. Samen met de gegevens die door de huisarts zijn verstrekt kan de daarin vervatte informatie de conclusie dragen dat betrokkene geacht kan worden meer dan 100 meter aan een stuk te kunnen lopen. De schriftelijke verklaringen van de behandelaars van betrokkene die betrokkene over heeft gelegd doen daaraan niet af, nu deze niet afkomstig zijn van ter zake deskundige, onafhankelijke artsen, en deze geen onderbouwing bevatten van de stelling dat betrokkene niet in staat zou zijn meer dan 100 meter aan een stuk te lopen. Het feit dat betrokkene voorheen over een gehandicaptenparkeerkaart beschikte, rechtvaardigt niet de conclusie dat het medisch advies niet juist is en dat betrokkene recht heeft op een gehandicaptenparkeerkaart.
2.2.1.    Indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, mag het bestuursorgaan dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
2.2.2.    Het medisch advies van de arts van de GG en GD van 18 augustus 2005 vermeldt dat geen lichamelijk onderzoek is verricht omdat de klachten niet te meten zijn en dat de huisarts is geraadpleegd. Voorts vermeldt het:
"Betrokkene is bekend met een chronische aandoening van het bewegingsapparaat ten gevolge waarvan vermoeidheidsklachten en pijnklachten, in met name de rug, tijdens het lopen. Mevrouw is onder behandeling van een fysiotherapeut, een natuurarts en doet jaarlijks een kuurreis. Thans is sprake van een stabiele situatie sinds jaren. Het lopen gaat soepel, in een normaal/vlot tempo. Mevrouw maakt een ontspannen indruk. De loopvermogen is meer dan 100 meter."
2.2.3.    Het college voert terecht aan dat de schriftelijke verklaringen van de behandelaars van betrokkene van 25 en 26 oktober 2005 die betrokkene over heeft gelegd, geen onderbouwing bevatten van de stelling dat betrokkene niet in staat zou zijn meer dan 100 meter te lopen. Uit deze verklaringen blijkt slechts dat tussen de behandelaars van betrokkene en de arts van de GG en GD verschil van inzicht bestaat over het antwoord op de vraag of betrokkene in staat is meer dan 100 meter te lopen. Zij bevatten geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. In zoverre zijn de gronden terecht voorgedragen. Deze leiden niettemin niet tot vernietiging, nu het hoger beroep voor het overige geen doel treft om de volgende redenen.
Tussen de in het advies vermelde gegevens ten aanzien van de klachten van betrokkene, de observatie van de arts van de GG en GD en de conclusie dat betrokkene in staat is meer dan 100 meter te lopen, is geen duidelijk verband aanwezig. Het advies is in zoverre niet inzichtelijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat reeds uit de enkele observatie dat betrokkene soepel en in een normaal/vlot tempo loopt en een ontspannen indruk maakt, zonder weergave van de resultaten van een specifiek op de klachten, dan wel diagnose gericht onderzoek, is af te leiden dat zij meer dan 100 meter kan lopen. Vanwege het gebrek aan inzichtelijkheid van het advies en bij ontstentenis van andere stukken die hierover uitsluitsel bieden, kan niet worden beoordeeld of, zoals het college stelt en de behandelend arts van betrokkene heeft weersproken bij brief van 24 november 2005, de arts van de GG en GD voldoende onderzoek heeft verricht en heeft gehandeld conform het protocol. Niet is gebleken dat de richtlijnen zo ver strekken dat adviezen als het onderhavige vanwege de vertrouwelijkheid van medische gegevens niet op inzichtelijke wijze kunnen worden opgesteld. In zoverre heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar terecht in strijd geoordeeld met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
Het betoog van het college dat het feit dat betrokkene voorheen over een gehandicaptenparkeerkaart beschikte niet de conclusie rechtvaardigt dat het medisch advies niet juist is en dat betrokkene recht heeft op een gehandicaptenparkeerkaart, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Een recht op een nieuwe kaart vanwege eerder verkregen rechten is door de rechtbank niet aangenomen. Voorts heeft de rechtbank niet op grond van het enkele feit dat betrokkene al ongeveer twaalf jaar een gehandicaptenparkeerkaart had aanleiding gezien om nadere eisen te stellen aan de motivering van het besluit; zij heeft echter wel van belang geacht dat volgens de arts van de GG en GD de medische situatie van eiseres al jaren stabiel is, en dat ook in het verleden als maatstaf gold dat de aanvrager van een gehandicaptenparkeerkaart meer dan honderd meter aan een stuk kan lopen, hetgeen het college niet bestrijdt.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Können
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
301