ECLI:NL:RVS:2007:BA4130

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607320/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Meer en Berg en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Meer en Berg" dat op 25 maart 2004 door de gemeenteraad van Bloemendaal is vastgesteld. De vereniging "Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg" en de stichting "Stichting Schapenduinen" hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De verzoekers vrezen dat de goedkeuring van het plan onomkeerbare gevolgen voor de natuur met zich meebrengt, vooral in relatie tot de voorgenomen woningbouw en de aanleg van een natuurpark. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 10 april 2007. De Voorzitter oordeelt dat de verzoeken om schorsing van het besluit van de verweerder niet toewijsbaar zijn, omdat de gevolgen van de woningbouw op de verkeersintensiteit en de effecten op de speciale beschermingszone Kennemerland-Zuid onvoldoende zijn aangetoond. De Voorzitter wijst de verzoeken af, waarbij wordt opgemerkt dat de aanvraag voor de aanlegvergunning en de voorgenomen werkzaamheden primair in het kader van de aanleg van het parklandschap moeten worden geplaatst. De uitspraak van de Voorzitter is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200607320/2.
Datum uitspraak: 23 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    de vereniging "Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg", gevestigd te Bloemendaal,
2.    de stichting "Stichting Schapenduinen", gevestigd te Bloemendaal,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Bloemendaal het bestemmingsplan "Meer en Berg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 november 2004, kenmerk 2004-18146, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 14 december 2005, zaak no.
200410415/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 augustus 2006, kenmerk 2006-34047, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de vereniging "Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg" (hierna: Vereniging Meer en Berg) bij brief van 6 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, en de stichting "Stichting Schapenduinen" (hierna: Stichting Schapenduinen) bij brief van 11 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. Vereniging Meer en Berg heeft haar beroep aangevuld bij brief van 6 november 2006.
Bij brief van 2 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2007, heeft Stichting Schapenduinen de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 14 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft Vereniging Meer en Berg de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 6 maart 2007.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 april 2007, waar Vereniging Meer en Berg, vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, Stichting Schapenduinen, vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Bloemendaal, vertegenwoordigd door mr. A.H. van Zetten, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Park Brederode Beheer B.V.", vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en [partijen], daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plangebied omvat het terrein van het voormalige Provinciaal Ziekenhuis in Bloemendaal alsmede een klein gebied aan de Bergweg. Het bestemmingsplan beoogt herinrichting van dit gebied met een oppervlakte van ongeveer 35 hectare. Hiertoe is enerzijds voorzien in de mogelijkheid op het terrein maximaal 350 nieuwe woningen te bouwen in het hoofdgebouw van het voormalige ziekenhuis en in nieuwe gebouwen. Anderzijds wordt behoud, herstel en ontwikkeling nagestreefd van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
2.3.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover van belang, het bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening geacht en hieraan goedkeuring verleend.
2.4.    Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend en verzoeken in zoverre alsnog om schorsing van het bestreden besluit. Zij leggen aan hun verzoeken ten grondslag dat bij brief van 3 januari 2007 namens de projectontwikkelaar een aanlegvergunning voor het verwezenlijken van het inrichtingsplan Park Brederode is aangevraagd. Zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen voor de natuur door deze ontwikkelingen en stellen in dat verband dat de werkzaamheden onlosmakelijk verbonden zijn met de voorgenomen woningbouw op het terrein.
2.5.    In haar uitspraak van 14 december 2005 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"2.34.2. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen het plan voldoende waarborgen bevat dat met de natuurwaarden rekening wordt gehouden. In het bijzonder wordt immers met het plan uitbreiding en verbetering van de natuurwaarden nagestreefd, zal bij de uitwerkingsplannen ingegaan moeten worden op de gevolgen voor de natuurlijke en ecologische waarden en zijn bij de uitwerking de resultaten van het natuurwaardenonderzoek richtlijn. Ook is voorzien in de aanleg van een natuurpark. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat, anders dan in de Effectenstudie wordt geconcludeerd, toch verlaging nodig is van het grondwaterpeil, zodat in zoverre in redelijkheid geen negatieve effecten op de stroomafwaarts gelegen gebieden behoefde te worden gevreesd. Mede gelet op het deskundigenbericht heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de Effectenstudies volgt dat er geen significante negatieve effecten zullen optreden op de aangrenzende SBZ Kennemerland-Zuid, behoudens wat betreft het landgoed Schapenduinen. Gelet hierop wordt afdoende bescherming geboden aan deze SBZ, zodat de realisatie van de doelstellingen van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora niet in het gedrang dreigen te komen.
Stichting Schapenduinen heeft evenwel aannemelijk gemaakt dat verweerder is uitgegaan van een te lage toename van de verkeersintensiteit op de Brederodelaan in zuidelijke richting, omdat uit de toelichting bij het bestemmingsplan kan worden afgeleid dat de verkeerstoename 1362 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Hierdoor is aannemelijk dat de effecten op het landgoed Schapenduinen, dat deel uit maakt van de SBZ, onder meer in de vorm van extra luchtverontreiniging, geluid- en lichtoverlast, te laag zijn ingeschat. In dit verband ontbreekt bovendien een kwantitatief onderzoek naar de luchtkwaliteit. Gelet hierop is niet zeker of in zoverre aan de SBZ Kennemerland-Zuid zodanige bescherming wordt geboden, dat de realisatie van de doelstellingen van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora niet in het gedrang dreigt te komen. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van Vereniging Meer en Berg, Stichting Duinbehoud, de Nederlandse Kastelenstichting, Stichting Schapenduinen en de KNNV zijn gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plan wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.".
2.5.1.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2005 volgt naar het oordeel van de Voorzitter dat verweerder zich bij de heroverweging van zijn besluit met name diende te richten op de gevolgen van de woningbouw ter plaatse van Meer en Berg voor de verkeersintensiteit op de Brederodelaan en de effecten van een toename van de verkeersintensiteit op de speciale beschermingszone Kennemerland-Zuid ter plaatse van Landgoed Schapenduinen. In de gevolgen van het plan voor de waarden ter plaatse van Meer en Berg zelf heeft de Afdeling geen aanleiding gezien het goedkeuringsbesluit te vernietigen.
2.5.2.    De aanvraag voor de aanlegvergunning ziet op de artikelen 5 ("Monumenten/Archeologische waarden"), 12 ("Cultuurhistorisch Park"), 13 ("Natuurpark") en 14 ("Doeleinden voor Natuur en Landschap (N)") van de planvoorschriften. Voor deze artikelen geldt geen uitwerkingsplicht.
In de aanvraag worden de te verrichten aanlegwerkzaamheden omschreven als:
- grondwerk, onder andere het aanvullen van de kuilen die achterblijven door het slopen van de huidige opstallen, het graven van de kwelbeek en het plasdrasterrein voor het nieuwe Natuurparkdeel;
- aanbrengen van verhardingen voor wegen (klinkers) en paden (split), die passen in het Cultuur- en Natuurpark (bijna alle oude verhardingen worden opgenomen en afgevoerd);
- het verplaatsen van bomen, zie ook de aanvraag voor de kapvergunning;
- het aanplanten van nieuw houtgewas om de Cultuur- en Natuurparkdelen meer tot hun recht te laten komen.
2.5.3.    De vraag of de thans voorgenomen werkzaamheden leiden tot een aantasting van de te beschermen waarden dient in het kader van de verlening van de aanlegvergunning zelf te worden beoordeeld. In dat kader zal ook worden bepaald of voor het verplanten van bomen aanlegvergunning is vereist of dat, zoals in de voorschriften wordt aangegeven, moet worden teruggevallen op de regeling in de Boswet of de Algemene plaatselijke verordening.
Wat betreft de verwijzing door Stichting Schapenduinen naar de door haar op 19 februari 2007 bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingebrachte zienswijze waarin wordt bepleit Meer en Berg binnen de begrenzing van het aan te wijzen Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid te brengen, overweegt de Voorzitter dat, nog daargelaten de uitkomst van die procedure, het inbrengen van deze zienswijze dateert van na het nemen van het bestreden besluit zodat verweerder daarmee geen rekening heeft kunnen houden.
2.5.4.    Anders dan verzoekers, ziet de Voorzitter geen aanleiding uit te gaan van een onlosmakelijke samenhang tussen de op grondslag van het bestemmingsplan voorgenomen aanlegwerkzaamheden en de beoogde woningbouw op Meer en Berg. De aanlegwerkzaamheden dienen, naar het de Voorzitter voorkomt, primair te worden geplaatst in het kader van de aanleg van het parklandschap. De werkzaamheden die wellicht voor een gedeelte dienen ter voorbereiding op de beoogde woningbouw, hebben ten opzichte daarvan, gelet op de mededoelstelling van het plan te streven naar behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het gebied, ook voldoende zelfstandige betekenis. Met het vergunnen van de aanlegwerkzaamheden is niet tevens een beslissing genomen over de woningbouw op het terrein. Verder ziet de Voorzitter geen grond voor de veronderstelling dat wanneer de uitspraak op de beroepen van verzoekers ertoe zou leiden dat de woningbouw geen doorgang zou vinden, alle grond aan de aanlegwerkzaamheden zal zijn ontvallen.
Op de door verzoekers op uitgebreide wijze uiteengezette gevolgen die de uitvoering van het plan "Meer en Berg" zou kunnen hebben voor de natuurwaarden ter plaatse van Landgoed Schapenduinen gaat de Voorzitter niet in, aangezien die gevolgen zijn te herleiden tot de te verwachten toename van de verkeersintensiteit op de Brederodelaan, en in zoverre rechtstreeks moeten worden gerelateerd aan de beoogde woningbouw op Meer en Berg. Deze woningbouw is thans nog onvoldoende concreet.
2.5.5.    Op grond van het voorgaande ziet de Voorzitter reden de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting                             w.g. Bechinka
Voorzitter                              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2007
371