ECLI:NL:RVS:2007:BA4150

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607236/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C.W. Mouton
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot intrekking instemming saneringsplan bodemverontreiniging

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het betreft een verzoek van de appellant om het besluit van 24 juli 2003, dat instemming verleent met een saneringsplan voor ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de Delftsewallen te Zoetermeer, in te trekken. De gedeputeerde staten hebben dit verzoek op 14 augustus 2006 afgewezen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van de appellant niet opgaan.

De Raad overweegt dat de Wet bodembescherming geen algemene bevoegdheid biedt om een onherroepelijk besluit tot instemming met een saneringsplan in te trekken. Gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen aanleiding geven tot het indienen van een nieuw saneringsplan, maar niet tot intrekking van de instemming met het oorspronkelijke plan. De Raad concludeert dat de gedeputeerde staten terecht hebben geweigerd het bestreden besluit in te trekken, omdat er geen wettelijke basis voor is.

De uitspraak van de Raad van State houdt in dat het beroep van de appellant ongegrond is verklaard. Er zijn geen gronden gevonden die aanleiding geven tot een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2007.

Uitspraak

200607236/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant afgewezen om het besluit van 24 juli 2003 tot instemming op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met een saneringsplan voor het geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de Delftsewallen te Zoetermeer in te trekken.
Bij brief van 2 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2006, heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar overeenkomstig diens verzoek met toepassing van artikel 7:1a, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling ter behandeling als beroepschrift.
Bij brief van 4 oktober 2006 en bij brief van 5 april 2007 zijn nadere stukken ontvangen van respectievelijk appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 13 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2007, waar appellant bijgestaan door drs. J.C.A. Hoenderdos en verweerder, vertegenwoordigd door, mr. M. Blondelle en M. de Boo, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Voor zover het beroep van appellant zich richt op het opnieuw vaststellen van de ernst en urgentie van het onderhavige geval van bodemverontreiniging en op het opstellen en instemmen met een nieuw saneringsplan waarin rekening is gehouden met de inmiddels veranderde bodembeschermingswetgeving, overweegt de Afdeling dat deze aspecten niet zien op het bestreden besluit en derhalve bij de beoordeling daarvan geen rol kunnen spelen. Deze beroepsgronden treffen geen doel.
2.2.    Appellant stelt dat gebleken is dat het onderhavige saneringsplan onuitvoerbaar is. Hij acht het onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig dat verweerder weigert het bestreden besluit in te trekken, nu verweerder zelf aangeeft dat er geen gebruik zal kunnen worden gemaakt van het desbetreffende saneringsplan.
2.2.1.    De Afdeling stelt vast dat de Wet bodembescherming niet voorziet in een algemene bevoegdheid om een onherroepelijk besluit tot instemming met een saneringsplan, zoals bedoeld in artikel 39, tweede lid, van deze wet, in te trekken. Ook anderszins bestaat geen wettelijke intrekkingsbevoegdheid van een dergelijk besluit. Gewijzigde feiten en omstandigheden zouden eventueel aanleiding kunnen geven tot het indienen van een nieuw saneringsplan, maar kunnen niet leiden tot het intrekken van de instemming met het oorspronkelijke plan. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de onderhavige instemming met een saneringsplan niet kon worden ingetrokken. Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd        w.g. Klap
Voorzitter                             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
315