200608112/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/755 van de rechtbank Dordrecht van 27 oktober 2006 in het geding tussen:
de Minister (voorheen: de Staatssecretaris) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn besluit van 22 januari 2002 inzake de aan appellante toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 herzien, de huursubsidie op nihil gesteld en de over dit tijdvak uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 2.074,68 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. I. de Graaf, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
Ingevolge artikel 4:12, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan het bestuursorgaan toepassing van artikel 4:8 achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak.
Ingevolge artikel 4:12, tweede lid, aanhef en onder c, geldt het eerste lid niet bij een beschikking die strekt tot het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van een subsidieverlening of een subsidievaststelling.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Huursubsidiewet, zoals die gold ten tijde van belang (hierna: de Hsw), is titel 4.2 van de Awb niet van toepassing op het verstrekken van huursubsidie krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en c, kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest of als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid van dit artikel toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de beslissing op bezwaar, in overeenstemming met artikel 7 van de Regeling ondermandaat Directoraat-Generaal Wonen, is genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht. Om die reden is de beslissing op bezwaar bevoegd genomen. Het betoog van appellante is een herhaling van hetgeen zij al ten overstaan van de rechtbank heeft aangevoerd. De Afdeling ziet geen aanleiding daaromtrent anders te oordelen dan de rechtbank op goede gronden - uitgebreid gemotiveerd - heeft gedaan.
2.3. Anders dan de Minister kennelijk meent, volgt uit artikel 7, derde lid, van de Hsw niet dat artikel 4:12, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, dat valt onder titel 4.1 van de Awb, niet van toepassing is op een besluit tot het intrekken of ten nadele wijzigen van toekenning van huursubsidie. Artikel 4:8 is derhalve geschonden, nu appellante niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan het besluit van 25 januari 2005 haar zienswijze naar voren te brengen. Aangezien de beslissing op bezwaar bevoegd is genomen, faalt evenwel evenzeer het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schending van artikel 4:8 genoegzaam is hersteld, nu appellante haar zienswijze alsnog tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase naar voren heeft kunnen brengen.
2.4. Appellante betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar stelling dat de Minister de rechtbank een gemanipuleerde versie van het door haar ondertekende aanvraagformulier heeft doen toekomen.
2.4.1. Dit betoog faalt. Zoals ook de rechtbank in haar beoordeling heeft betrokken, hebben de wijzigingen die in de volgens appellante gemanipuleerde versie van het aanvraagformulier zijn aangebracht geen betrekking op de hoogte van het door appellante opgegeven inkomen en zijn zij derhalve niet relevant voor de berekening van de hoogte van de huursubsidie. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de stelling van appellante dat de Minister een gemanipuleerde versie van haar aanvraagformulier aan de rechtbank heeft doen toekomen, wat hier ook van zij, geen bespreking behoeft.
2.5. Tenslotte betoogt appellante dat de beginselen van rechtszekerheid en zorgvuldigheid zich verzetten tegen het besluit van de Minister om de aan haar reeds uitgekeerde huursubsidie terug te vorderen. Daartoe stelt zij dat haar juiste inkomensgegevens veel eerder bij de Minister bekend hadden kunnen zijn na controle bij de Belastingdienst.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht in haar oordeel heeft betrokken, staat in de toelichting bij het aanvraagformulier vermeld dat de huursubsidiebijdrage een voorlopige berekening betreft en dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend. Controle van de juistheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens vindt achteraf plaats. Bovendien heeft appellante destijds door ondertekening van het aanvraagformulier voor de huursubsidie aanvaard dat, als blijkt dat de huursubsidie of een deel ervan ten onrechte is toegekend, het bedrag dat te veel is uitgekeerd zal moeten worden terugbetaald, alsmede dat, als het inkomen over het peiljaar 2000 door de Belastingdienst achteraf anders wordt vastgesteld, zij dit aan de Minister dient door te geven. Dat appellante, naar zij ter zitting heeft gesteld, bij de indiening van het aanvraagformulier niet had verwacht dat zij nog een nabetaling zou krijgen waardoor haar inkomen achteraf door de Belastingdienst hoger is vastgesteld, maakt dit niet anders. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellante, nu zij haar juiste inkomensgegevens bij de indiening van haar aanvraag, noch nadien, naar aanleiding van de aan haar opgelegde (definitieve) belastingaanslag over het jaar 2000 van 30 november 2001, aan de Minister heeft verstrekt, er rekening mee had moeten houden dat tot vijf jaar na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, de toekenning van de huursubsidie zou kunnen worden herzien en dat het te veel uitbetaalde bedrag zou kunnen worden teruggevorderd. De Minister is bij de nadere vaststelling van de huursubsidie over het subsidietijdvak van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 gebleven binnen de wettelijk gestelde termijn van vijf subsidietijdvakken. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat er geen redenen voor de Minister waren om af te zien van gebruikmaking van zijn bevoegdheid het ten onrechte uitgekeerde bedrag terug te vorderen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007