200606508/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Ouderkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2004, het bestemmingsplan "Geer en Zijde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1998A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 14 september 2004, bij uitspraak van 10 augustus 2005, zaakno.
200409285/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 juli 2006, kenmerk DRM/ARW/06/6150A, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten], bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift uitgebracht.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [partij] Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.S. Weeda en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Ouderkerk, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, alsmede [partij], vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten voeren aan dat de procedurevoorschriften van de WRO zijn geschonden nu verweerder het goedkeuringsbesluit niet gelijktijdig met de bekendmaking aan de gemeenteraad aan appellanten heeft verzonden en voorts dit goedkeuringsbesluit ten tijde van de publicatie daarvan, nog niet aan appellanten bekend was gemaakt.
2.4. Ingevolge artikel 28, vijfde lid, van de WRO doen gedeputeerde staten gelijktijdig met de bekendmaking aan de gemeenteraad, mededeling van hun besluit door toezending van een afschrift aan hen die bedenkingen hebben ingebracht krachtens artikel 27.
2.5. Verweerder heeft het bestreden besluit op 7 juli 2006 verzonden aan de gemeenteraad en op 26 juli 2006 verzonden aan appellanten. Het besluit is op 26 juli 2006 gepubliceerd.
2.6. De Afdeling constateert dat het besluit niet gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit aan de gemeenteraad, aan appellanten is toegezonden. Het besluit is eerst op de dag waarop het goedkeuringsbesluit is gepubliceerd aan appellanten toegezonden. Verweerder heeft in zoverre in strijd met artikel 28, vijfde lid, voornoemd gehandeld. Het gaat hierbij evenwel om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Een dergelijke onregelmatigheid kan geen grond voor vernietiging van dat besluit zijn.
2.7. Het plan voorziet in een nieuwe woonwijk ten zuidwesten van Ouderkerk aan den IJssel.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit opnieuw beslist over de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" direct grenzend aan de Kerkweg. Dit plandeel voorziet in negen woningen.
Standpunt van appellanten
2.8. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Appellanten voeren hiertoe aan dat uit de "aanvullende notitie bestemmingsplan Geer en Zijde" niet blijkt dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij stellen zij zich onder meer op het standpunt dat ingevolge de schrikkelcirculaire van de minister van VROM van 29 februari 1996 een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) geldt en dat overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in dit geval niet is toegestaan. Daarnaast stellen zij dat in de "aanvullende notitie bestemmingsplan Geer en Zijde" ten onrechte op grond van artikel 103 Wet geluidhinder (hierna: Wgh) een aftrek van 5 dB(A) is toegepast.
2.9. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de "aanvullende notitie bestemmingsplan Geer en Zijde" kan worden geconcludeerd dat de indirecte hinder als gevolg van het transportbedrijf niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de nieuwe bewoners. Verweerder is daarbij niet ingegaan op een mogelijke verplaatsing van het transportbedrijf aangezien hierover, volgens verweerder, onvoldoende zekerheid bestaat.
Vaststelling van de feiten
2.10. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11. Het plandeel wordt aan de noordoostkant begrensd door de Kerkweg. Het transportbedrijf bevindt zich tegenover het plandeel, aan de [locatie]. De afstand van de perceelsgrens van het transportbedrijf tot de woningen bedraagt 23 meter.
2.12. Het transportbedrijf heeft 20 tot 25 grote en middelgrote vrachtwagens die iedere werkdag vroeg in de ochtend vertrekken en in de loop van de middag en avond terugkeren.
Het bedrijf is in het bestemmingsplan "Dorp-Kerkweg" niet als zodanig bestemd. Voortzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten is mogelijk op basis van overgangsrecht.
2.13. De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 augustus 2005 ten aanzien van het eerste goedkeuringsbesluit over het plandeel, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
"Naast geluidhinder op het terrein veroorzaakt het bedrijf ook indirecte hinder bij de voorziene woningen door aan- en afrijdende vrachtwagens op de Kerkweg. Nu blijkens de plantoelichting op alle wegen binnen de bebouwde kom van Ouderkerk aan den IJssel, waaronder de Kerkweg, een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gemeentebestuur enkel is overgegaan tot het vaststellen van een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur voor de Kerkweg om het van toepassing zijn van de normen uit de Wet geluidhinder te voorkomen.
De omstandigheid dat wordt voldaan aan de normen van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer en op een weg een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, brengt evenwel niet zonder meer met zich dat de geluidssituatie uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. In dit verband is van belang dat, naar ter zitting is gebleken, de gemeenteraad de twee functies niet conflicterend acht en daarom niet het voornemen heeft verplaatsing van het bedrijf te bevorderen. Verweerder was dan ook gehouden de verenigbaarheid van de voorziene woningen met het aanwezige bedrijf, in verband met de door het bedrijf veroorzaakte indirecte hinder op de Kerkweg, te beoordelen.
Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hij deze situatie uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht.
Hij heeft, gelet op het feit dat volgens het geluidrapport de geluidbelasting als gevolg van aan- en afrijdende vrachtwagens op de gevels van de te bouwen woningen aan de Kerkweg maximaal 58 dB(A) bedraagt, onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij aannemelijk acht dat een goed woon- en leefklimaat in en bij deze woningen gegarandeerd kan worden en meent dat het hier een goede ruimtelijke ordening betreft.
Weliswaar heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat de binnenwaarde als gevolg van technische maatregelen maximaal 35 dB(A) zal zijn, maar verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom hij verwacht dat het geluidniveau in de tuinen en bij open ramen zodanig zal zijn dat de toekomstige bewoners daarvan geen overmatige hinder ondervinden.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellanten] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."
2.14. De gemeenteraad heeft na de uitspraak van 10 augustus 2005, bij besluit van 26 januari 2006, de "aanvullende notitie bestemmingsplan Geer en Zijde" vastgesteld.
In deze aanvullende notitie heeft de gemeenteraad alsnog gemotiveerd waarom hij het geluidniveau ten gevolge van het aan- en afrijdende verkeer van het transportbedrijf uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht.
Het oordeel van de Afdeling
2.15. Het thans door verweerder genomen besluit waarin wordt verwezen naar de door de gemeenteraad vastgestelde aanvullende notitie, voldoet niet aan de door de Afdeling in haar uitspraak van 10 augustus 2005 vereiste motivering. Gelet op de geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen was een afweging van alle relevante planologische factoren onontbeerlijk. Deze afweging wordt in de aanvullende notitie niet gemaakt.
2.16. Ter zitting is gebleken dat het bestemmingsplan "Dorp-Kerkweg"
- waarin het transportbedrijf niet als zodanig is bestemd maar onder het overgangsrecht is gebracht - dateert uit 1990. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat het bestemmingsplan "Dorp-Kerkweg" op korte termijn zal worden herzien en dat in deze herziening de gronden ter plaatse van het transportbedrijf een woonbestemming zullen krijgen. Voorts is ter zitting gebleken dat het transportbedrijf reeds gronden heeft aangekocht op een bedrijventerrein.
Vaststaat dat verweerder hoewel hiermee bekend, daarmee geen rekening heeft gehouden.
2.17. Onder deze omstandigheden had verweerder zich ervan moeten vergewissen of het gebruik van de gronden aan de Kerkweg ten behoeve van het transportbedrijf binnen afzienbare termijn zou worden beëindigd. Nu verweerder zulks niet gedaan heeft, is het bestreden besluit, voor zover daarbij het plandeel is goedgekeurd, genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellanten is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.18. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 4 juli 2006, kenmerk DRM/ARW/06/6150A;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007