ECLI:NL:RVS:2007:BA4184

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604348/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Kosto
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Winterswijk-Oost en goedkeuring door de Raad van State

Op 2 mei 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Winterswijk. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 26 oktober 2005, betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Winterswijk-Oost, specifiek gericht op voormalige sportvelden in Kotten en 't Lappenschaar. Appellant, eigenaar van de gronden, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het plan door het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 23 mei 2006 zijn besluit nam. Appellant betoogde dat er geen behoefte was aan de nieuwe bestemmingen en dat de luchtkwaliteit niet voldoende was onderzocht. De Afdeling heeft de zaak op 30 maart 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen en verweerder door P.G.A.L. Evers. De Afdeling oordeelde dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt had gesteld dat de plandelen niet in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van de bestemmingen 'Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden' en 'Publieksvoorziening', subbestemming 'Verenigingsgebouw', gerechtvaardigd was. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604348/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de [naam]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Winterswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2005, het bestemmingsplan "Partiële herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Winterswijk-Oost ten behoeve van (voormalige) sportvelden Kotten en 't Lappenschaar" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 mei 2006, no. 2005-011458, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college). Deze zijn aan andere partijen gestuurd.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Winterswijk, vertegenwoordigd door mr. L.J. Roeterink, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden" en aan het plandeel met de bestemming "Publieksvoorziening", subbestemming "Verenigingsgebouw", zoals weergegeven op plankaart 2. Appellant voert aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit. Hij stelt dat er geen behoefte is aan een wijziging van de bestemmingen, maar dat de sportbestemming moet worden gehandhaafd. Daarbij komt dat de gronden ongeschikt zijn voor de nieuwe bestemmingen en een verenigingsgebouw niet zal worden gerealiseerd. Hij voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen als eigenaar van de gronden. Ook is er geen rekening gehouden met het verlies van inkomsten voor zijn horecagelegenheid vanwege de wijziging van de bestemmingen.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Volgens hem is er geen behoefte meer aan het sportterrein Kotten, omdat inmiddels elders ten behoeve van FC Trias een nieuwe sportlocatie is gerealiseerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestemmingen aansluiten bij de landelijke omgeving van de gronden en het eerdere gebruik van het gebouw.
Vaststelling van de feiten
2.5.    De plandelen betreffen het sportterrein Kotten en liggen aan de oostzijde van de kern van Winterswijk. Deze locatie wordt begrensd door de percelen Kottenseweg 115-123, de Bovenslinge en de Bekeringweg. Het sportterrein Kotten omvat drie sportvelden en grond met daarop een gebouw met kleedkamers en vergaderruimte.
Appellant is eigenaar van de grond waarop het gebouw met de kleedkamers staat en van een deel van de gronden waar de sportvelden liggen. De gemeente Winterswijk heeft het overige gedeelte van de gronden in eigendom. Het gebouw met kleedkamers is door een opstalrecht eigendom van FC Trias.
Appellant exploiteert een horecagelegenheid naast het sportterrein Kotten.
2.6.    De voetbalvereniging Kotten, die gebruik maakt van het sportterrein Kotten, is met twee andere sportverenigingen gefuseerd tot FC Trias, waarvoor een nieuwe sportlocatie is gerealiseerd. Bij brief van 6 september 2006 heeft het college in reactie op het beroepschrift van appellant gesteld dat geen concreet uitzicht bestaat op een sportvereniging die na het vertrek van de sportvereniging Kotten het sportterrein Kotten weer voor sportdoeleinden zal gebruiken.
2.7.    Het sportterrein ligt in een landelijke omgeving. Het is op de streekplankaart van het streekplan Gelderland 2005 aangewezen als "Multifunctioneel gebied" en voorzien van de aanduiding "waardevol landschap" en "extensivering intensieve veehouderij". Ten aanzien van "waardevol landschap" is in het streekplan vermeld:
"Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten."
"Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het instandhouden van de landschapskwaliteiten.".
2.8.    In artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de grenswaarden voor de in dit besluit genoemde stoffen in acht moeten nemen.
2.9.    De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteit voormalige sportvelden sc. Kotten en sc. Ratum" (hierna: het luchtkwaliteitrapport). Volgens dit luchtkwaliteitrapport worden in de huidige situatie de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden niet overschreden. In dit rapport is verder vermeld dat de luchtkwaliteit door de wijzigingen van de bestemmingen niet zal verslechteren.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Voor zover appellant stelt dat geen onderzoek naar de gevolgen van de plandelen voor de luchtkwaliteit is gedaan, mist dat feitelijke grondslag. Verweerder heeft het luchtkwaliteitrapport aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In hetgeen appellant heeft aangevoerd noch overigens ziet de Afdeling aanknopingspunten voor het oordeel dat het luchtkwaliteitrapport onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont. Nu uit het luchtkwaliteitrapport blijkt dat ook na wijziging van de bestemmingen wordt voldaan aan de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de plandelen niet in strijd zijn met het Blk 2005.
2.11.    Voor zover appellant plannen heeft voor andere sportactiviteiten op de onderhavige gronden overweegt de Afdeling dat deze plannen niet zodanig concreet zijn dat verweerder hiermee bij het nemen van het bestreden besluit rekening moest houden. Door het college is onbestreden gesteld dat ook overigens geen concreet uitzicht bestaat op een sportvereniging die de gronden voor sportdoeleinden zal gebruiken. Gelet hierop alsmede op de fusie van de voetbalverenigingen en de nieuwe sportlocatie waarvan de gefuseerde voetbalvereniging gebruik zal maken, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre niet langer behoefte bestaat aan een sportterrein op de in het geding zijnde gronden.
Appellant heeft onvoldoende met feiten en omstandigheden aangetoond dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Publieksvoorziening", mede gelet op hetgeen al aanwezig is in het gebouw met kleedkamers, aansluit bij het nog bestaande gebruik van dit gebouw en dat deze bestemming ook voldoende mogelijkheden voor gebruik openlaat.
Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden", gezien de ligging in een gebied dat in het streekplan Gelderland 2005 is aangegeven als "Multifunctioneel gebied" met de nadere aanduiding "waardevol landschap", landschappelijke waarden hebben en geschikt kunnen worden gemaakt voor agrarisch grondgebruik.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de wijziging van de bestemmingen zodanige financiële gevolgen heeft voor de exploitatie van zijn horecagelegenheid dat verweerder daaraan groot gewicht diende toe te kennen. Voor zover appellant in dit verband heeft gesteld dat het verdwijnen van de voetbalvereniging leidt tot een verlies van inkomsten overweegt de Afdeling dat het vertrek van de voetbalvereniging berust op een besluit van het bestuur van die vereniging en niet voortvloeit uit het plan.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het realiseren van de beoogde nieuwe bestemmingen "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden" en "Publieksvoorziening", subbestemming "Verenigingsgebouw", dan aan de door appellant aangevoerde belangen.
2.12.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
372.