ECLI:NL:RVS:2007:BA4192

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607914/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • C.W. Mouton
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van revisievergunning voor veehouderijen op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een revisievergunning voor twee veehouderijen, gelegen in de gemeente Hof van Twente. De appellante had op 19 september 2006 een aanvraag ingediend voor een revisievergunning op basis van artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het besluit tot weigering werd op 5 oktober 2006 ter inzage gelegd. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 10 april 2007 ter zitting werd behandeld.

De appellante exploiteerde oorspronkelijk een veehouderij aan de [locatie] en had in 2001 een tweede veehouderij verworven, gelegen op ongeveer 850 meter afstand. De Raad van State overwoog dat, volgens de Wet milieubeheer, installaties die tot dezelfde onderneming behoren en onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben, als één inrichting worden beschouwd. Echter, de afstand tussen de veehouderijen was te groot om te concluderen dat deze in elkaars onmiddellijke nabijheid lagen.

De Raad van State oordeelde dat de landbouwgronden geen onderdeel uitmaken van de inrichting en dat de veehouderijen niet als één inrichting konden worden aangemerkt. Daarom was de weigering van de vergunning terecht, ook al was dit op andere gronden dan oorspronkelijk door verweerder aangevoerd. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200607914/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2006 heeft verweerder geweigerd appellante een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen. Dit besluit is op 5 oktober 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2006, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante heeft vergunning gevraagd voor een inrichting bestaande uit twee veehouderijen. De ene veehouderij is gevestigd aan de [locatie[ in de [gemeente] en de andere veehouderij is gevestigd aan de [locatie] in de [gemeente]. Appellante exploiteerde oorspronkelijk uitsluitend de veehouderij aan de [locatie] maar heeft in 2001 de veehouderij aan de [locatie] verworven. De afstand tussen de veehouderijen bedraagt hemelsbreed ongeveer 850 meter.
2.2.    Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.3.    Volgens vaste jurisprudentie zijn landbouwgronden geen onderdeel van de inrichting. Dat, zoals appellante heeft opgemerkt, de landbouwgronden van de veehouderijen aan elkaar grenzen betekent dan ook niet dat de (installaties van de) veehouderijen in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Gezien de afstand tussen de veehouderijen is geen sprake van installaties die in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Reeds hierom kunnen de veehouderijen niet tezamen worden aangemerkt als één inrichting.
2.4.    Gelet op het voorgaande zou vergunningverlening conform de aanvraag in strijd zijn met artikel 1.1, vierde lid, samen met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft daarom terecht, zij het op andere gronden, geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007
262-493.