200606445/1.
Datum uitspraak: 2 mei 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Gay Business Amsterdam", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1700 van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2006 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester), voor zover hier van belang, de aanvraag van appellante voor een vergunning voor het evenement Gay Pride 2005 op de locaties Rembrandtplein, Thorbeckeplein en Bakkerstraat te Amsterdam afgewezen. Bij besluit van dezelfde datum heeft de burgemeester de aanvraag van [aanvragers], handelend onder de naam Pro Gay (hierna: Pro Gay), voor een vergunning voor een evenement op de locatie Rembrandtplein toegewezen.
Bij brief van 1 juli 2005 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen beide besluiten.
Bij brief van 23 maart 2006 heeft appellante bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door haar gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft de burgemeester het door appellante ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit van 28 maart 2006 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], en haar [secretaris], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Fidom en mr. A.K.E. de Vries, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (hierna: de APV), wordt in dit artikel verstaan onder:
a. evenement: het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg of het openbaar water, met uitzondering van:
- een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties;
- een optocht als bedoeld in artikel 2.13;
- een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.14;
- markten als bedoeld in de Gemeentewet;
b. evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken of eraan deel te nemen.
Ingevolge het tweede lid is het verboden, zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:
a. de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;
b. het aantal bezoekers dat wordt verwacht;
c. of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;
d. of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;
e. of er gevaar bestaat voor belemmeringen van het verkeer;
f. of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement;
g. of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad, beschadiging van de groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;
h. of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement, gelet op de eerder vermelde belangen;
i. of de organisator voldoende waarborgen biedt om de schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
Ingevolge het vierde lid kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het derde lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.
Ingevolge het zevende lid is het aan anderen dan de vergunninghouder verboden, op het evenemententerrein activiteiten te verrichten waarvoor krachtens enige gemeentelijke verordening vergunning is vereist en welke activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het tweede lid, tenzij die anderen met de houder van de vergunning een overeenkomst hebben gesloten en zij zich jegens vergunninghouder hebben verbonden de voorschriften en beperkingen, welke aan de vergunning zijn verbonden, in acht te nemen.
2.2. Appellante pleegt jaarlijks de Gay Pride Amsterdam (hierna: Gay Pride) te organiseren. De Gay Pride bestaat uit diverse festiviteiten, zoals een grachtenoptocht, straatfeesten en culturele activiteiten. Voor de Gay Pride 2005 heeft appellante bij brief van 10 augustus 2004 een aanvraag ingediend voor een vergunning krachtens artikel 2.11 van de APV. Appellante heeft onder meer, voor zover hier van belang, een aanvraag ingediend voor het houden van straatfeesten op 5, 6 en 7 augustus 2005 op de locaties Rembrandtplein en Thorbeckeplein.
2.3. In de beslissing op bezwaar van 28 maart 2006 heeft de burgemeester zijn weigering om een vergunning te verlenen aan appellante voor activiteiten op de locaties Rembrandtplein en Thorbeckeplein gehandhaafd. Tevens heeft de burgemeester zijn beslissing gehandhaafd om aan Pro Gay een vergunning te verlenen voor een evenement op de locatie Rembrandtplein. Hierbij heeft de burgemeester zich onder meer op het standpunt gesteld dat het Rembrandtplein ingevolge de evenementenvergunningen die in de voorafgaande jaren voor de Gay Pride zijn verleend, nooit tot het evenemententerrein van Gay Pride behoorde en dat dit plein derhalve niet behoort tot de klassieke locaties waarop appellante in zeker opzicht aanspraak kan maken. Voorts heeft de burgemeester meegewogen het belang van Pro Gay om op deze locatie ook een evenement te kunnen organiseren.
2.4. In hoger beroep betoogt appellante in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Gay Pride geen zogeheten beschermd evenement is. Appellante stelt de intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot de Gay Pride te bezitten. Door aan Pro Gay een evenementenvergunning te verlenen voor de locatie Rembrandtplein werkt de burgemeester mee aan de inbreuk op het format van de Gay Pride, aldus appellante. Tevens heeft de burgemeester bij eerdere vergunningaanvragen juist gesteld dat hij de vergunningverlening bij Gay Pride in één hand wil houden, aldus appellante.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, biedt de APV geen steun voor het standpunt dat verlening van een evenementenvergunning voor een terrein aan de verlening van een vergunning voor een gelijktijdig evenement op een ander terrein in de weg staat. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de APV zich slechts verzet tegen het vergunnen van meer evenementen op hetzelfde terrein. Hieraan doet niet af dat appellante, naar zij stelt, de intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot de Gay Pride bezit. Aan Pro Gay is immers een vergunning voor een ander evenement in de zin van de APV verleend.
2.5. Appellante betwist voorts het oordeel van de rechtbank dat geen van de in artikel 2.11, derde lid, van de APV genoemde belangen zich verzet tegen de verlening van de evenementenvergunning aan Pro Gay. Volgens haar is onder meer niet duidelijk welke (rechts-)personen achter de aanduiding Pro Gay staan en of zij voldoende waarborgen kunnen bieden voor een goed verloop van het evenement. Voorts had Pro Gay volgens appellante op grond van de Evenementennotitie Binnenstad van 26 maart 1998 (hierna: de Evenementennotitie) geen vergunning mogen krijgen. Volgens de Evenementennotitie worden aan commerciële bedrijven slechts bij uitzondering evenementenvergunningen verleend, aldus appellante.
2.5.1. Deze grond slaagt evenmin. De vergunning van 29 juni 2005 voor de locatie Rembrandtplein is verleend aan [aanvragers], zodat voldoende duidelijk is wie de organisatoren van het evenement zijn. Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de door hen georganiseerde activiteiten, evenals die van appellante, niet gericht zijn op de promotie van bedrijven of producten. De Evenementennotitie stond dan ook niet in de weg aan het verlenen van de vergunning aan Pro Gay.
2.6. Appellante voert aan dat de burgemeester niet in redelijkheid de locatie Rembrandtplein aan Pro Gay heeft kunnen vergunnen. Volgens appellante heeft het bij de besluitvorming van de burgemeester ontbroken aan een gedegen belangenafweging. Daarbij is volgens haar door de burgemeester ten onrechte niet in aanmerking genomen dat het Thorbeckeplein en de Bakkerstraat niet aan appellante vergund konden worden, doordat het Rembrandtplein aan Pro Gay is vergund. Tevens voert appellante in dit kader aan dat de gedetailleerde aanvraag van Pro Gay te laat is ingediend, terwijl haar aanvraag wel op tijd is ingediend.
2.6.1. Deze grond slaagt niet. Dat de gedetailleerde aanvraag van Pro Gay na afloop van de door de burgemeester gestelde termijn is ingezonden, behoefde geen reden te zijn om de aanvraag als zodanig, die op tijd is ingediend, niet te behandelen, dan wel die reeds om deze reden af te wijzen; de APV noch enige andere bepaling verplicht hiertoe. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, diende de burgemeester een keuze te maken tussen de aanvraag van appellante en die van Pro Gay. Hierbij diende de burgemeester de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Het feit dat de burgemeester te laat op de aanvragen heeft besloten, kan niet van invloed zijn op de beoordeling van de uitkomst van deze belangenafweging. Appellante heeft tevens aangevoerd dat ook voor het overige de besluitvorming op verschillende punten niet zorgvuldig is verlopen. Deze onzorgvuldigheden waren echter niet van dien aard dat reeds op grond hiervan aanleiding bestaat tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Bij zijn belangenafweging heeft de burgemeester rekening gehouden met het belang dat de locatie Rembrandtplein voor de door appellante en door Pro Gay beoogde evenementen heeft. Tevens heeft hij overwogen dat geen gronden aanwezig waren om de aanvraag van Pro Gay af te wijzen. Dit laatste argument kan geen beslissende grond vormen voor inwilliging van de aanvraag van Pro Gay, aangezien dit ook gold voor de aanvraag van appellante. Met de rechtbank is de Afdeling echter van oordeel dat de burgemeester in aanmerking heeft mogen nemen dat het Rembrandtplein tot dan toe niet tot de zogeheten klassieke Gay Pride locaties behoorde en dat de klassieke locaties wel allemaal aan appellante vergund zijn.
Dat het Thorbeckeplein en de Bakkerstraat als gevolg van de vergunningverlening voor het Rembrandtplein aan Pro Gay, niet aan appellante vergund konden worden, behoefde voor de burgemeester geen aanleiding te zijn om anders te besluiten, reeds omdat het Rembrandtplein de enige locatie was die door Pro Gay was aangevraagd. Dit geldt ook voor het feit dat appellante al jarenlang de Gay Pride organiseert. Zoals hiervoor is overwogen, staat de APV er niet aan in de weg dat aan anderen een vergunning wordt verleend voor het organiseren van een evenement in dezelfde periode als die waarin de Gay Pride wordt georganiseerd. Aan het enkele feit dat in het verleden tijdens de Gay Pride geen vergunningen voor evenementen aan andere partijen zijn verleend, kon appellante geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat dit zo zou blijven. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester ertoe mogen besluiten niet alle aangevraagde locaties aan appellante te vergunnen maar het Rembrandtplein aan Pro Gay.
2.7. Ten slotte voert appellante aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester bij de vergunningverlening heeft gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Reeds omdat de uitlatingen waaruit volgens appellante zou blijken dat is gehandeld in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid niet zijn gedaan door de burgemeester maar door de voorzitter van het stadsdeel Centrum, slaagt deze grond echter niet. De omstandigheid dat, zoals appellante stelt, de burgemeester het beslissen op aanvragen voor evenementenvergunningen exclusief heeft gemandateerd aan de stadsdeelvoorzitter, maakt dit niet anders. In dit geval betreft het immers niet een door de stadsdeelvoorzitter, maar een door de burgemeester verleende vergunning.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet op het bovenstaande dient het verzoek van appellante om de gemeente Amsterdam te veroordelen tot schadevergoeding, te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007.