ECLI:NL:RVS:2007:BA4683

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608243/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • I. Beurmanjer-de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving van geluidgrenswaarden bij akkerbouwbedrijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 mei 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellante en het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode. De appellante had een verzoek ingediend om handhaving van geluidgrenswaarden met betrekking tot een koelinstallatie op haar akkerbouwbedrijf. Het college had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot beroep bij de Raad van State. De zaak begon met een besluit van 31 augustus 2005, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen. Dit besluit werd later door het college bevestigd in een besluit van 19 september 2006, waartegen de appellante in beroep ging.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de woning van de appellante, die feitelijk geen binding meer had met de inrichting, als een woning van een derde moet worden beschouwd. Dit betekent dat de geluidgrenswaarden uit het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer van toepassing zijn. De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om handhaving door het college onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat van handhaving werd afgezien. De Raad concludeerde dat het beroep gegrond was en vernietigde het besluit van het college.

De Raad van State heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van handhaving van geluidgrenswaarden en de bescherming van woningen tegen geluidshinder, ook als deze woningen in het verleden als bedrijfswoning zijn gebruikt.

Uitspraak

200608243/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Sint-Oedenrode,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft verweerder een verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot, voor zover hier van belang, het in werking zijn van een koelinstallatie in een inrichting op het adres [locatie] te Sint-Oedenrode afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2006, verzonden op 28 september 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 november 2006, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op 9 november 2006, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State.
Bij brief van 10 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Glastra, en verweerder, vertegenwoordigd door J.A.F.M. van Vorstenbosch, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de inrichting in kwestie een akkerbouwbedrijf is waarop het tot 6 december 2006 geldende Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing was. Appellante heeft verzocht om handhaving van de ingevolge het Besluit voor deze inrichting geldende geluidgrenswaarden, die bij de door haar bewoonde woning worden overschreden door het in werking zijn van een koelinstallatie.
2.2.    Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. De woning zou, gelet op het gebruik als bedrijfswoning bij het akkerbouwbedrijf in kwestie in het verleden en de intentie van appellante de woning ook in de toekomst als zodanig te gebruiken, als bedrijfswoning moeten worden beschouwd. Daarom zouden volgens verweerder voor deze woning de in het Besluit genoemde geluidgrenswaarden niet gelden. Indien wel sprake zou zijn van een overtreding van de geluidgrenswaarden, kan wegens bijzondere omstandigheden van dit geval van handhavend optreden worden afgezien, aldus verweerder.
2.3.     Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met de voorschriften 10.1 en 10.2 van Bijlage I behorende bij het Besluit, gelden de aldaar genoemde geluidgrenswaarden, voor zover hier van belang, bij woningen van derden. De door appellante bewoonde woning heeft momenteel feitelijk geen binding met de inrichting, en is daarmee een woning van een derde. Uit een in opdracht van verweerder uitgevoerd akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het in werking zijn van de koelinstallatie de geluidgrenswaarden bij de woning met maximaal 18 dB(A) worden overschreden in de nachtperiode.
Appellante stelt zich in beroep dan ook terecht op het standpunt dat sprake is van overtreding van de ingevolge het Besluit geldende geluidgrenswaarden, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Dat, zoals verweerder betoogt, de woning in het verleden als bedrijfswoning bij het akkerbouwbedrijf is gebruikt, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid als eerder bedoeld. Zodra en zo lang de woning, zoals thans het geval is, geen binding met de inrichting heeft en daardoor een woning van een derde is, komt deze ingevolge het Besluit bescherming toe tegen onder meer geluidhinder. Verder blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat appellante weliswaar de intentie heeft om zelf het akkerbouwbedrijf te gaan exploiteren en de woning daarbij als bedrijfswoning te bewonen, maar dat het ten tijde van het besluit van 31 augustus 2005 en het bestreden besluit allerminst zeker was dat dit op relatief korte termijn zou plaatsvinden. Reeds hierom was naar het oordeel van de Afdeling ook in zoverre geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Gelet hierop is bij het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende gemotiveerd dat mag worden afgezien van handhavend optreden vanwege bijzondere omstandigheden.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 19 september 2006, kenmerken 05/4679 en 06/4589;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Beurmanjer-de Lange
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007
262-468.