200609072/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Zaanse Puin Recycling B.V.", gevestigd te Beverwijk,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft verweerder aan appellante een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het op- en overslaan en bewerken van afvalstoffen op het adres Ringweg 289 te Zaandam. Tevens heeft verweerder bij dit besluit vergunning geweigerd voor het laden en lossen van schepen aan de loskade. Dit besluit is op 17 november 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door D.R.J.A. Heijkoop en J.A. Huizer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Contant, W.J. Dam en H.J. Janssen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Vergunning was onder meer gevraagd voor het laden en lossen van schepen in de dagperiode. Verweerder heeft hiervoor vergunning geweigerd, omdat deze activiteit voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op een nabij gelegen woonboot een geluidbelasting zou veroorzaken van 57 dB(A), hetgeen hij onaanvaardbaar acht. Hiermee samenhangend heeft hij in de vergunningvoorschriften 4.25 en 4.26 voor de dagperiode geluidgrenswaarden gesteld waardoor het akoestisch gezien niet inpasbaar is om naast de andere activiteiten schepen te laden en lossen.
2.2. Appellante kan zich niet vinden in de weigering van de vergunning. Zij bestrijdt niet dat op de desbetreffende woonboot een geluidbelasting optreedt van 57 dB(A), maar betoogt dat dit toelaatbaar moet worden geacht. In verband hiermee richt zij zich tevens tegen de geluidgrenswaarden die in de voorschriften 4.25 en 4.26 voor de dagperiode zijn gesteld.
2.3. Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.4. De inrichting is gelegen op een industrieterrein waaromheen krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder (oud) een zone is vastgesteld. De desbetreffende woonboot is gelegen binnen de zone.
Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (oud), voor zover hier van belang, moeten de grenswaarden uit de artikelen 53, 65 tot en met 68 of 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder (oud) in acht worden genomen bij de beslissing op de aanvraag om vergunning krachtens de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden hebben betrekking op de geluidbelasting die buiten de zone mag optreden en op de geluidbelasting die mag optreden bij binnen de zone gelegen woningen, andere gebouwen dan woningen alsmede andere geluidgevoelige objecten.
2.5. Met de Wet geluidhinder is een uitputtende regeling beoogd ten aanzien van geluidgevoelige objecten waaraan bescherming toekomt tegen geluidhinder in de gevallen waarop de wet ziet. Woonboten zijn geen geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder.
De Afdeling is van oordeel dat de geluidbelasting bij een, binnen de zone gelegen, object dat geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder is, niet bepalend kan zijn voor de beslissing op een aanvraag om een vergunning voor een inrichting op het gezoneerd industrieterrein. De geluidbelasting daar kan geen grond vormen voor weigering van een dergelijke vergunning. Dit zou leiden tot doorkruising van de Wet geluidhinder.
Nu verweerder de weigering vergunning te verlenen voor het laden en lossen van schepen aan de loskade heeft gebaseerd op de geluidbelasting bij de woonboot, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met het systeem van de Wet milieubeheer, in samenhang met de Wet geluidhinder.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover vergunning is geweigerd voor het laden en lossen van schepen aan de loskade en voor zover het de vergunningvoorschriften 4.25 en 4.26 betreft, beide voorschriften voor zover deze betrekking hebben op de geluidgrenswaarden voor de dagperiode. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 25 oktober 2006, kenmerk 2006-45853, voor zover vergunning is geweigerd voor het laden en lossen van schepen aan de loskade en voor zover het de aan de vergunning verbonden voorschriften 4.25 en 4.26 betreft, beide voorschriften voor zover het de geluidgrenswaarden voor de dagperiode betreft;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op binnen dertien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007