ECLI:NL:RVS:2007:BA4696

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604047/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving gebruik pand door stichting Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel te Venlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 20 april 2006 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had het college van burgemeester en wethouders van Venlo verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een pand door de stichting 'Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel'. Dit gebruik was in strijd met de op 18 september 2001 verleende vrijstelling en bouwvergunning. Het college heeft het verzoek van de appellant op 14 juni 2005 afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte, dat op 20 september 2005 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het pand niet in strijd was met de verleende vrijstelling en bouwvergunning, wat de appellant betwistte. Hij stelde dat er geen sprake was van nagenoeg zelfstandige bewoning, aangezien de bewoners therapeutische begeleiding kregen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2007 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het gebruik van het pand in planologisch opzicht in overeenstemming was met de verleende vrijstelling en bouwvergunning. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van de planologische aspecten van een gebruiksvergunning rekening te houden met de feitelijke omstandigheden en de aard van de bewoning, zoals de mate van zelfstandigheid van de bewoners en de begeleiding die zij ontvangen. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de toepassing van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200604047/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1704 van de rechtbank Roermond van 20 april 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik door de  stichting 'Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel' (hierna: de Rooyse Wissel) van het pand op het perceel [locatie] te Venlo (hierna: het perceel) in afwijking van de op 18 september 2001 verleende vrijstelling en bouwvergunning afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 27 juli 2006 heeft de Rooyse Wissel die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Rooyse Wissel. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2007, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door W.A. Herweijer, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Rooyse Wissel, als belanghebbende, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. A.A. van den Brand, advocaat te Venlo, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant is eigenaar van een groothandel in bloembinderij-artikelen, waarvan de bedrijfsbebouwing is gesitueerd naast het perceel.
2.2.    Ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Wildveld' rust op het perceel de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden, kleine bedrijven, klasse BK-B' alsmede de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden, kleine bedrijven met eengezinshuizen, bovenwoningen, in totaal 2 lagen, klasse BKE2-B'.
Het gebruik als woning is daarmee in strijd.
In verband hiermee heeft het college, voor zover thans van belang, bij besluit van 18 september 2001, krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de afwijking van de voorschriften uit het bestemmingsplan ten behoeve van het oprichten van een woning op het perceel. Dit betekent dat de woning mag worden gebruikt voor wonen of bewoning.
2.3.    Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het gebruik van het perceel in planologisch opzicht in overeenstemming is met de verleende vrijstelling.
2.4.    Appellant betoogt dat er in dit geval geen sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel niet in strijd is met de verleende vrijstelling en bouwvergunning. Daarbij wijst hij er onder meer op dat volgens het beleidsplan 'Begeleid zelfstandig wonen' van juli 2003 van de Rooyse Wissel de bewoners nog therapeutische begeleiding krijgen. Bovendien voert appellant aan dat het college de realisering van een opvanghuis voor daklozen die niet zelfstandig kunnen wonen, niet mogelijk acht zonder wijziging van de bestemming.
2.4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 29 november 2006 in zaak no.
200601720/1verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.
2.4.2.    Uit de stukken blijkt dat er vier personen in het pand kunnen verblijven. De bewoners hebben een zogenoemde TBS-status. In het kader van de laatste fase van hun terbeschikkingstelling verblijven zij in het pand teneinde hun terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Zij verblijven er in beginsel voor de duur van ongeveer zeven maanden tot ongeveer een jaar. Bij hun komst in het pand zijn de TBS-ers wat betreft de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij uitbehandeld in de kliniek van de Rooyse Wissel. Wel worden zij nog enkele malen per week bezocht door hun begeleider dan wel mentor. Als voorwaarde om in het pand te mogen wonen wordt gesteld dat de TBS-ers in staat moeten zijn tot het zelfstandig verrichten van alle facetten van het wonen, zoals onder meer koken, schoonmaken, wassen en klussen. In het pand bevinden zich twee keukenblokken, die de bewoners kunnen gebruiken. De bewoners delen een badkamer. De bewoners verrichten zelfstandig minimaal vier uur per dag betaalde of onbetaalde werkzaamheden buitenshuis.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het gebruik in planologisch opzicht in overeenstemming is met datgene waarvoor vrijstelling en bouwvergunning is verleend. De omstandigheid dat de bewoners als zij in het pand gaan wonen zich volgens het beleidsplan in fase 2 van het begeleid zelfstandig wonen bevinden, wat daar overigens ook van zij, doet er niet aan af dat de wijze van wonen in planologisch opzicht moet worden aangemerkt als nagenoeg zelfstandige bewoning. Daarbij zij opgemerkt dat in de beleidsnotitie de wijze van de bewoning vanuit het oogpunt van resocialisatie wordt beschouwd. De door appellant gestelde omstandigheid dat thans vijf bewoners in het pand verblijven, waarvan één al meer dan 15 maanden, wat daar overigens ook van zij in verband met de beleidsvisie, doet ook niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank, nu het geschil beoordeeld dient te worden naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van de beslissing op bezwaar van 20 september 2005.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007
163-543.