ECLI:NL:RVS:2007:BA5203

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702111/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning nertsenhouderij te Meijel

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vergunning voor een nertsenhouderij. De vergunning werd op 27 februari 2007 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Meijel aan de vergunninghoudster, gelegen op een perceel in Meijel. Dit besluit werd op 8 maart 2007 ter inzage gelegd. De vereniging 'Vereniging Milieu-Offensief' heeft op 25 maart 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 27 april 2007, waar zowel de verzoekster als de verweerder en de vergunninghoudster vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie van toepassing zijn op de inrichting. De verzoekster betoogde dat de woning aan de Langstraat 18 ten onrechte als een categorie V-object was aangemerkt, terwijl deze volgens haar als een categorie IV-object moest worden aangemerkt. Dit had gevolgen voor de vereiste afstand tot de nertsenhouderij. De Voorzitter concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Wet stankemissie, omdat de woning als een categorie IV-object moest worden aangemerkt en de vereiste afstand niet werd gehaald.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten om de vergunning te schorsen en het college van burgemeester en wethouders van Meijel te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de wetgeving omtrent stankemissie en de bescherming van omwonenden tegen mogelijke hinder van veehouderijen.

Uitspraak

200702111/2.
Datum uitspraak: 8 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Meijel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 8 maart 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 25 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. R.T.W.A. Leenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ir. J.W.G.M. Loonen, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster heeft ter zitting de grond met betrekking tot de bepleite toetsing van de aanvraag om vergunning aan de Habitatrichtlijn ingetrokken, met uitzondering van het betoog dat de bescherming ingevolge artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 niet is gelijk te stellen aan de bescherming middels de Habitattoets.
2.3.    De Voorzitter merkt met betrekking tot het bezwaar inzake de geluidvoorschriften op dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften betrekking hebben op geluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige werktuigen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten. Het mestbassin is hiervan niet uitgezonderd, terwijl deze, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, onder de werkingssfeer van het Besluit mestbassins milieubeheer valt. Derhalve moet worden geconcludeerd dat voor het mestbassin dubbele, tegenstrijdige geluidvoorschriften gelden.
2.4.    Verzoekster betoogt dat verweerder bij de stankbeoordeling de woning aan de Langstraat 18 ten onrechte heeft aangemerkt als een categorie V- in plaats van een categorie IV-object als bedoeld in de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie). Volgens haar kan niet op basis van een gemeentelijke nota stankbeleid worden afgeweken van de categorie-indeling van de Wet stankemissie. In geval van een categorie IV-object kan niet aan de vereiste minimale afstand worden voldaan, aldus verzoekster.
2.4.1.    Verweerder heeft bij de beoordeling van stank de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling stankemissie) tot uitgangspunt genomen. Wat betreft de categorie-indeling heeft hij zich gebaseerd op de door de gemeenteraad van Meijel op 26 juni 2006 vastgestelde en op 23 augustus 2006 gepubliceerde nota 'Nota stankbeleid veehouderijen'. Hierin is onder meer opgenomen dat de categorie-indeling van de Wet stankemissie niet uitputtend is en dat het onterecht zou zijn een woning bij een pelsdierenhouderij meer bescherming toe te kennen dan een woning bij bijvoorbeeld een varkenshouderij. In voornoemde nota wordt daarom gesteld dat, met gebruikmaking van de beschikbare beleidsruimte, woningen behorende bij pelsdierenhouderijen als categorie V-object worden aangemerkt.
2.4.2.    Vast staat dat de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie van toepassing zijn op de onderhavige inrichting.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie bedraagt, onverminderd artikel 3, eerste lid, de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie, waarvoor in de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1 geen omrekeningsfactor is opgenomen, en een voor stank gevoelig object, ten minste de afstand die voor de betrokken diercategorie bij ministeriële regeling is aangegeven.
Ingevolge bijlage 2 bij de Regeling stankemissie gelden voor pelsdieren (vossen en nertsen) in het kader van stankhinder vaste afstanden.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 1º, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie IV: woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
2.4.3.    Naar het oordeel van de Voorzitter voorziet de Wet stankemissie niet in een regeling om af te wijken van de daarin opgenomen categorie-indeling. Niet in geschil is dat de woning aan de Langstraat 18 op grond van de in de Wet stankemissie opgenomen categorie-indeling als een categorie IV-object moet worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat alsdan aan de ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie in samenhang met bijlage 2 bij de Regeling stankemissie minimaal aan te houden afstand niet wordt voldaan. De conclusie is dat het bestreden besluit, waarbij de gevraagde vergunning is verleend, in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie.
2.5.    Gelet hierop ziet de Voorzitter reeds hierom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meijel van 27 februari 2007, kenmerk 18-05 WM;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meijel tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meijel aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Meijel aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink              w.g. Van Leeuwen
Voorzitter              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007
373-541.