200608209/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, "Parkeermanagement Nederland Holding B.V.", thans "P1 Off Street B.V.", gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/1435 van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Bij besluiten van 15 augustus en 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) verzoeken van appellante om het verstrekken van informatie gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2006, verzonden op 6 oktober 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat te Den Haag, en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Webster, advocaat te Amsterdam, en drs. G.J. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt onder een document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
2.2. Het geding is inmiddels beperkt tot door appellante bij het college opgevraagde informatie omtrent de identiteit van en advisering door een deskundige, die door het college is geraadpleegd met betrekking tot de voorgenomen samenwerking tussen de gemeente Zeist en de onderneming Q-Park in verband met het invoeren van achteraf betaald parkeren in de gemeente.
2.3. Indien een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en die mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt is het - naar de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 april 2006 in zaak no.
200509349/1) - in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
2.4. Het college heeft gesteld dat het niet beschikt over documenten waaruit de identiteit van de geraadpleegde deskundige of de strekking van diens adviezen blijkt. Het college heeft ter motivering hiervan aangevoerd dat de geraadpleegde deskundige fungeerde als klankbord voor de bij het project betrokken ambtenaren van de gemeente en dat met hem slechts informele gesprekken zijn gevoerd die dienden ter controle van door hen gemaakte keuzen. Van die gesprekken zijn geen gespreksnotities gemaakt en de deskundige heeft geen schriftelijk advies uitgebracht. Ook is aan hem geen officiële opdracht gegeven en heeft hij geen declaraties bij het college ingediend.
2.5. Appellante betoogt dat de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de geloofwaardigheid van dit standpunt van het college en daarom voortijdig de bewijslast op appellante heeft gelegd door te beoordelen of zij aannemelijk heeft gemaakt dat de opgevraagde documenten bij het college berusten. Tot die beoordeling kon zij immers pas komen, nadat de mededeling van het college dat het niet over de opgevraagde documenten beschikt op voldoende gronden als niet ongeloofwaardig was aangemerkt.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de mededeling van het college ongeloofwaardig is, voert appellante aan, samengevat weergegeven, dat de gesprekken tussen de betrokken ambtenaren en de deskundige zowel vóór als na het aanbod aan Q-park hebben plaatsgevonden, zodat niet gezegd kan worden dat de gesprekken slechts dienden ter controle van de door hen gemaakte keuzen. Daarnaast stelt zij dat het onaannemelijk is dat er geen gespreksnotities of aantekeningen bestaan van de contacten tussen de gemeenteambtenaren en de deskundige, nu de deskundige niet bij de gemeente werkzaam is. Voorts stelt appellante dat de invoering van het achteraf betaald parkeren in Zeist hoog op de politieke agenda staat en dat met de uitvoering van dit project aanzienlijke financiële belangen en langdurige contractuele verplichtingen voor de gemeente zijn gemoeid. Volgens appellante is niet aannemelijk dat de gemeenteraad genoegen neemt met een besluit van het college dat mede is gebaseerd op een mondeling advies van een deskundige, zonder dat dit advies op schrift is gesteld, zodat de gemeenteraad de aard, omvang en juistheid ervan kan controleren. Evenzeer acht zij het onaannemelijk dat er geen emailverkeer tussen de gemeente en de deskundige is geweest en dat er geen documenten zijn waaruit de aard en de omvang van de advisering door de deskundige blijkt, alsmede eventuele voorbehouden ten aanzien van de advisering. Ook is het niet aannemelijk dat de deskundige geen declaraties bij de gemeente heeft ingediend. Volgens appellante moeten er dan ook documenten bestaan waaruit de identiteit van de deskundige blijkt of kan worden afgeleid.
2.6. Ter zitting is door een van de betrokken ambtenaren namens het college desgevraagd uiteengezet op welke wijze de contacten met de deskundige zijn verlopen. Gesteld is dat ongeveer vijf keer met de deskundige is gesproken. De deskundige was niet rechtstreeks betrokken bij de besluitvorming met betrekking tot de invoering van het achteraf betaald parkeren in Zeist, maar de ambtenaren kenden hem en stelden zijn opinie op prijs. Hij is niet door de gemeente gecontracteerd, maar werd door de betrokken ambtenaren informeel geraadpleegd. Deze informele gesprekken met de deskundige beperkten zich tot de feitelijke en technische aspecten van de invoering van het achteraf betaald parkeren en zijn nooit schriftelijk vastgelegd.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen grond bestaat te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van het door het college uitgevoerde onderzoek naar het bestaan van de door appellante opgevraagde documenten. De namens het college gedane mededelingen zijn ondubbelzinnig en consistent en ook naar het oordeel van de Afdeling niet ongeloofwaardig. Nu geen grond bestaat voor twijfel aan de juistheid van het door het college uitgevoerde onderzoek, heeft de rechtbank, anders dan appellante stelt, terecht overwogen dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat de opgevraagde documenten, waaronder schriftelijke adviezen dan wel andere documenten waaruit de identiteit van de deskundige blijkt of kan worden afgeleid, wel onder het college berusten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het betoog van appellante dat het onwaarschijnlijk is dat de opgevraagde documenten niet onder het college berusten, heeft zij hiervoor terecht niet voldoende geacht. Het betoog van appellante faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007