ECLI:NL:RVS:2007:BA5214

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608328/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de burgemeester van Terneuzen om een gedoogd verkooppunt voor softdrugs te openen

In deze zaak heeft de burgemeester van Terneuzen op 5 december 2005 een verzoek van appellant om een gedoogd verkooppunt voor softdrugs te openen afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar op 4 mei 2006 niet-ontvankelijk. De rechtbank Middelburg heeft op 6 oktober 2006 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de burgemeester en de rechtbank zijn bezwaar niet inhoudelijk hebben beoordeeld en dat dit in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De Raad van State heeft de zaak op 25 april 2007 behandeld. De burgemeester was vertegenwoordigd door E.J. van der Hooft, maar appellant was niet aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de burgemeester op basis van het gemeentelijk gedoogbeleid niet verplicht was om een derde gedoogd verkooppunt toe te staan, aangezien er al twee verkooppunten gedoogd worden. De Afdeling concludeert dat de mededeling van de burgemeester om niet aan het verzoek van appellant te voldoen, moet worden opgevat als een weigering om een gedoogbeschikking te verlenen.

De Afdeling oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een rechtsplicht tot gedogen rechtvaardigen. Het beroep van appellant op het motiveringsbeginsel en de beginselen van zorgvuldig bestuur wordt verworpen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200608328/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/695 van de rechtbank Middelburg van 6 oktober 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Terneuzen.
1.    Procesverloop
Bij brief van 5 december 2005 heeft de burgemeester van Terneuzen (hierna: de burgemeester) het verzoek van appellant om een gedoogd verkooppunt voor softdrugs te mogen openen afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2006 heeft de burgemeester het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2007 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2007, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door E.J. van der Hooft, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
Overwegingen
2.1.    Appellant komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester zijn bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij betoogt, samengevat weergegeven, dat het handelen van de burgemeester op onderdelen in strijd was met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts stelt appellant dat hij verstoken blijft van adequate rechtsbescherming, nu de burgemeester en de rechtbank zijn bezwaar niet inhoudelijk hebben beoordeeld.
2.2.    Op grond van het gemeentelijk gedoogbeleid worden in de kern Terneuzen twee verkooppunten van softdrugs gedoogd. Appellant heeft de burgemeester verzocht om, in afwijking van dit beleid, een derde gedoogd verkooppunt van softdrugs te mogen openen in Terneuzen.
Gelet hierop dient de door de burgemeester op 5 december 2005 gedane mededeling dat niet aan dit verzoek zal worden voldaan, naar het oordeel van de Afdeling te worden opgevat als een weigering om in afwijking van het gemeentelijk gedoogbeleid een gedoogbeschikking te verlenen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 juni 2003 in zaak no.
200205079/1, kan een dergelijke weigering behoudens bijzondere omstandigheden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Van bijzondere omstandigheden is onder meer sprake, indien er zeer klemmende, concrete gronden zijn voor het aannemen van een rechtsplicht tot gedogen. In het beroep van appellant op het motiveringsbeginsel en de beginselen van zorgvuldig overheidsbestuur en zorgvuldige belangenafweging, alsmede zijn mening over het ontbreken van adequate rechtsbescherming, kan geen bijzondere omstandigheid als vorenbedoeld worden gezien. Het betoog van appellant faalt derhalve.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena                            w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007
369-546.