200702195/2 en 200702199/2.
Datum uitspraak: 11 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
[verzoeker A], [verzoeker B], wonend te [woonplaats] en [verzoekster C], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
verweerder.
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft verweerder aan [verzoeker A] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder de daarvoor krachtens de Wet milieubeheer vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij een aan [verzoeker A] gerichte brief van 13 februari 2007, verzonden op 19 februari 2007 heeft verweerder het door [verzoeker A] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen onder verwijzing naar de in een aparte brief van 13 februari 2007 opgenomen bestuursdwangaanzegging.
Hiertegen hebben verzoekers bij brief van 26 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2007. Verzoekers hebben hiertegen eveneens bezwaar gemaakt bij verweerder. Dit bezwaarschrift is door verweerder met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State ter behandeling als beroepschrift.
Bij brief van 26 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 april 2007 heeft [partij] verzocht om als partij te worden toegelaten. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hegger, J.C. Kaat en J.E. Kragt, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], in persoon, gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter overweegt allereerst dat naar zijn oordeel de voornoemde brieven van 13 februari 2007, gezien de strekking en samenhang ervan, tezamen een nieuw besluit op het bezwaar vormen. Bij dat besluit is het bezwaar van [verzoeker A] gegrond verklaard en is de eerdere dwangsomaanzegging omgezet in een bestuursdwangaanzegging.
Gelet op de stukken en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, dient het er voorts naar het oordeel van de Voorzitter voor te worden gehouden dat naast aan [verzoeker A] ook aan [verzoeker B] en [verzoekster C] bestuursdwang is aangezegd. Deze aanzegging is, evenals de dwangsomaanzegging, gebaseerd op het zonder de daarvoor vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal op het perceel [locatie].
2.3. Verzoekers betogen dat de bestuursdwangaanzegging ten aanzien van [verzoeker B] en [verzoekster C] als primair besluit moet worden aangemerkt.
Dit betoog slaagt niet. In artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat voor zover de heroverweging in bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en zo nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. Uit deze bepaling volgt dat het bestuursorgaan dat - zoals hier - op grond van de heroverweging tot het oordeel komt dat ook moet worden gehandhaafd ten aanzien van [verzoeker B] en [verzoekster C] bij de beslissing op bezwaar een handhavingbesluit in de plaats moet stellen. Verweerder heeft de bestuursdwang ten aanzien van hen dan ook terecht aangezegd bij de beslissing op bezwaar.
2.4. Voor zover verzoekers betogen dat geen bestuursdwang had mogen worden aangezegd voordat hen de gelegenheid was geboden te worden gehoord, ziet de Voorzitter hierin geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Niet in geschil is dat er op het perceel [locatie] varkens worden gehouden. Voor zover verzoekers betogen dat zich geen overtreding heeft voorgedaan, omdat voor het houden van varkens reeds een vergunning in het kader van de Hinderwet is verleend die onherroepelijk is geworden, overweegt de Voorzitter onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2002, in zaak no.
200105547/1, dat deze vergunning als vervallen moet worden beschouwd. Geconcludeerd moet daarom worden dat varkens worden gehouden zonder de daartoe vereiste milieuvergunning. Verweerder kon dan ook terzake handhavend optreden.
2.6. Verzoekers voeren aan dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten bestuursdwang aan te zeggen, nu er een situatie is waarvoor vergunning kan worden verleend. In verband hiermee is tevens aangevoerd dat de bestuursdwangaanzegging op 13 februari 2007 is genomen terwijl op dat moment nog de termijn voor het aanvullen van de aanvraag liep.
2.6.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.2. Uit de stukken blijkt dat [verzoekster C] op 26 juni 2006 een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning voor, net als in de huidige feitelijke situatie, het houden van varkens in de reeds bestaande stal op het perceel [locatie]. Verweerder heeft bij brief van 19 december 2006, verzonden 21 december 2006, verzocht om aanvullende gegevens en daarvoor een termijn van 8 weken gesteld. Deze termijn liep derhalve tot 15 februari 2007. Blijkens de stukken heeft verweerder deze termijn desgevraagd verlengd tot 9 maart 2007.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat ten tijde van de bestuursdwangaanzegging van 13 februari 2007, reeds een aanvraag voor het houden van varkens op het perceel ]locatie] was ingediend. Verder staat vast dat verweerder voor deze aanvraag om aanvullende gegevens heeft verzocht en daarvoor een termijn heeft gesteld. Ten tijde van het nemen van de bestuursdwangaanzegging was deze termijn nog niet verstreken.
In het licht van het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat ten tijde van de bestuursdwangaanzegging nog niet in voldoende mate was nagegaan of het houden van varkens op voornoemd perceel vergunbaar was. Het betoog van verweerder dat de aanvraag om vergunning anders dan de feitelijke situatie ziet op het plaatsen van een luchtwasser op voornoemde stal betekent naar het oordeel van de Voorzitter niet op voorhand dat geen sprake zou kunnen zijn van concreet zicht op legalisatie. Voorts zij opgemerkt dat verweerder blijkens het op 10 april 2007 genomen ontwerp van het besluit voornemens is de door [verzoekster C] aangevraagde vergunning te verlenen.
2.6.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze ten aanzien van verzoekers in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 13 februari 2007, kenmerk 10970;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oldebroek aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Oldebroek aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2007