ECLI:NL:RVS:2007:BA5489

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.P. Zwart
  • R. van der Spoel
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor tankstation in Vlijmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heusden om een bouwvergunning voor een tankstation te verlenen, heeft vernietigd. Het college had op 23 augustus 2004 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor de bouw van een tankstation op een perceel in Vlijmen. Appellanten, die een onderneming exploiteren op een aangrenzend perceel, stelden dat zij ten onrechte als belanghebbenden waren aangemerkt en dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de StructuurvisiePlus van de gemeente Heusden. De rechtbank oordeelde dat het college geen onderzoek had verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van het college in stand gelaten, maar dit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep verworpen. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand had gelaten, omdat de door het college overgelegde berekeningen niet voldoende waren om aan te tonen dat het bouwplan voldeed aan de geldende luchtkwaliteitsnormen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

200605893/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], handelend onder de naam [appellante C], respectievelijk wonend te [woonplaats] en gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1202 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juni 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een tankstation op het perceel kadastraal bekend gemeente Vlijmen, sectie […], nummer […].
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het onder meer door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2006, verzonden op 27 juni 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 4 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 september 2006 heeft vergunninghoudster die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 6 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2007, waar [appellant A] in persoon, bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Hermans, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van een bemand tankstation inclusief LPG-installatie, een wasstraat met wasboxen en een verkoopruimte.
2.2.    Vergunninghoudster betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college appellanten ten onrechte als belanghebbenden heeft aangemerkt aangezien de eigendom van het perceel dat grenst aan het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft niet bij hen berust maar bij de echtgenote van [appellant A]. Niet in geschil is dat appellanten op bedoeld aangrenzend perceel een onderneming exploiteren en zij een bouwaanvraag hebben ingediend voor de oprichting van een bedrijfsloods op dat perceel. Onder die omstandigheden heeft het college hen terecht als belanghebbenden aangemerkt.
2.3.    Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eerste partiële herziening Buitengebied Vlijmen". Het college heeft met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling voor het bouwplan verleend.
2.4.    Appellanten betogen in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Zij voeren daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met het beleid dat is neergelegd in de medio 1998 door de raad van de gemeente Heusden vastgestelde StructuurvisiePlus "Heusden: groene drie-eenheid" (hierna: de StructuurvisiePlus).
2.4.1.    De bij de vrijstelling behorende ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door het rapport "Ruimtelijke onderbouwing Nieuwbouw Tankstation '[vergunninghoudster]'", gedateerd 2 april 2003, opgesteld door "Dhondt, adviesburo voor Ruimtelijke Ordening & Bouwdevelopment" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Volgens de ruimtelijke onderbouwing ligt de locatie waar het bouwplan is voorzien in een zogeheten groene geledingszone, zoals nader omschreven in de Structuurvisieplus. Die groene geledingszone vormt een buffer tussen de kern Vlijmen en het nieuw te realiseren bedrijvenpark "Het Hoog" en tussen de kernen Haarsteeg en Vlijmen. Deze buffer dient behouden te worden, teneinde de identiteit van de kernen alsmede het karakter van het gebied te waarborgen. Een landschappelijke inrichting van de geledingszone is gewenst, waarbij als uitgangspunt geldt dat het groene karakter van het gebied wordt zeker gesteld, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Daarnaast is volgens de ruimtelijke onderbouwing van belang dat de locatie waar het bouwplan is voorzien, ligt in de zone langs de A59. Ten aanzien daarvan is in de ruimtelijke onderbouwing opgemerkt dat nieuwe ontwikkelingen bij voorkeur in de zone langs de A59 dienen te worden gerealiseerd.
2.4.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan, gelet op zijn beperkte omvang, goed inpasbaar is in de groene geledingszone, zonder dat dit ten koste gaat van het groene karakter van die zone. Een vrije situering van het bouwplan in de geledingszone, overeenkomstig de vrije ligging van de overige, reeds in deze zone gelegen bebouwing, is daarbij het uitgangspunt, aldus het college. Daarnaast heeft het college van belang geacht dat ten aanzien van het bouwplan bijzondere aandacht is besteed aan de positionering, de architectuur en de vormgeving van de bebouwing alsook aan de landschappelijke inpassing daarvan in de geledingszone. De Afdeling is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat het college zich aldus terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het gemeentelijk beleid. Het betoog van appellanten slaagt niet. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4.3.    Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de ontwerp-StructuurvisiePlus van 1 september 2005, kan, wat er verder van zij, niet slagen, reeds omdat de ontwerp-StructuurvisiePlus dateert van na de beslissing op bezwaar, zodat deze bij de beslissing op bezwaar niet in de beoordeling kon worden betrokken.
2.5.    De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 8 maart 2005 vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat het college aan dat besluit ten onrechte geen onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 8 maart 2005 in stand te laten, omdat de na heropening van het onderzoek door het college overgelegde berekeningen laten zien dat de reeds bestaande overschrijding van de grenswaarde voor zwevende deeltjes gelijk blijft en bij de overige onderzochte stoffen geen grenswaardeoverschrijding plaats vindt.
2.6.    Vergunninghoudster heeft in haar reactie van 20 september 2006 aangevoerd dat appellanten ten onrechte eerst ter zitting bij de rechtbank hebben betoogd dat door het college ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit. Volgens vergunninghoudster is niet gebleken dat appellanten deze beroepsgrond niet eerder hadden kunnen aanvoeren. Voor zover vergunninghoudster hiermee heeft beoogd alsnog tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep in te stellen, wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 november 2001 in zaak no. 200104765/1 (AB 2002, 54), de Awb, noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen aldus is aangevoerd, wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
2.7.    Appellanten betogen dat de rechtbank de na heropening van het onderzoek door het college overgelegde berekeningen buiten beschouwing had moeten laten wegens strijd met de goede procesorde.
2.7.1.    Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak bezien of aanleiding bestond met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank de na heropening van het onderzoek door het college overgelegde berekeningen betrokken. De Afdeling acht dit niet in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellanten de desbetreffende beroepsgrond eerst ter zitting bij de rechtbank hebben aangevoerd en dat de rechtbank appellanten in de gelegenheid heeft gesteld op deze berekeningen te reageren, hetgeen zij bij brief van 27 april 2006 ook hebben gedaan.
2.8.    Appellanten betogen verder dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 8 maart 2005 in stand te laten.
2.8.1.    De door het college overgelegde berekeningen, die door de gemeente Heusden zijn uitgevoerd, bestaan uit drie tabellen, waarin voor de jaren 2010, 2015 en 2020 is weergegeven of als gevolg van verwezenlijking van het bouwplan sprake is van overschrijding van de ingevolge het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) geldende grenswaarden. In hun reactie van 27 april 2006 hebben appellanten onder meer aangevoerd dat deze berekeningen ten onrechte niet zien op het jaar 2005, maar slechts op de jaren 2010, 2015 en 2020 en dat ten aanzien van zwevende deeltjes ten onrechte niet is onderzocht of de daggemiddelde concentratie gelijk blijft, maar slechts of het aantal dagen dat de grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie wordt overschreden gelijk blijft. Gelet op de aldus door appellanten tegen de gemaakte berekeningen aangevoerde argumenten, stond niet buiten twijfel dat het bouwplan aan het Blk 2005 voldoet. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de door het college overgelegde berekeningen in het onderhavige geval grondslag boden om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Het betoog van appellanten slaagt.
2.9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 8 maart 2005 daarbij in stand zijn gelaten, te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank en in deze uitspraak is overwogen.
2.10.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juni 2006 in zaak no. AWB 05/1202, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 8 maart 2005 in stand zijn gelaten;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heusden tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,53 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heusden aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Heusden aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart                         w.g. Soede
Voorzitter                         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007
270-494.