200702347/2.
Datum uitspraak: 21 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, gevestigd te Rotterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/3483 van de rechtbank Utrecht van 20 februari 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 10 februari 2005 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: de korpsbeheerder) geweigerd een aantal documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 24 juni 2006 heeft de korpsbeheerder het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2007, verzonden op 21 februari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en verzoeker opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpsbeheerder bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft de korpsbeheerder de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2007, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De korpsbeheerder heeft de Voorzitter verzocht te bepalen dat hij wordt ontheven van de verplichting uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2007 totdat de Afdeling op het hoger beroep tegen de uitspraak heeft beslist.
2.3. De korpsbeheerder stelt dat het verzoek dient te worden toegewezen omdat gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank en uitvoering van die uitspraak tot onomkeerbare gevolgen zou leiden omdat niet op voorhand valt uit te sluiten dat daardoor informatie openbaar moet worden gemaakt waarvan achteraf blijkt dat openbaarmaking achterwege had mogen blijven.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de documenten waarvan [wederpartij] openbaarmaking heeft verzocht uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wet politieregisters, gelezen in samenhang met de Wet bescherming persoonsgegevens. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht te hebben kennisgenomen van de in geding zijnde documenten, is dit oordeel van de rechtbank naar voorlopig oordeel van de Voorzitter juist. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006, zaak no.
200601984/1, AB 2007, 24 overwogen dat, nu de documenten niet alleen persoonsgegevens bevatten, de korpsbeheerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat ze integraal onder het regime van de Wet politieregisters vallen en geen toepassing heeft gegeven aan de Wet openbaarheid van bestuur. Nu dit oordeel in overeenstemming is met vaste jurisprudentie van de Afdeling kan de korpsbeheerder naar het oordeel van de Voorzitter niet worden gevolgd in zijn standpunt dat gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank. Voorts valt niet in te zien dat indien de korpsbeheerder overgaat tot openbaarmaking van de documenten behoudens voor zover deze persoonsgegevens in vorenbedoelde zin bevatten en behoudens voor zover openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur achterwege kan blijven, een situatie ontstaat die omdat zij onomkeerbaar is, dient te worden voorkomen. Ook de omstandigheid dat de documenten betrekking hebben op een nog lopend strafrechtelijk onderzoek vormt geen grond om het verzoek om openbaarmaking niet te toetsen aan de Wet openbaarheid bestuur. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van die wet voorziet immers in de mogelijkheid om het verstrekken van informatie achterwege te laten voor zover het belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
2.4. Ter zitting heeft [wederpartij] verklaard dat hij belang heeft bij afwijzing van het verzoek van de korpsbeheerder omdat de nieuwe beslissing op bezwaar die de korpsbeheerder ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank dient te nemen op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht deel zal uitmaken van de bodemprocedure en daardoor verdere vertraging in de afhandeling van zijn verzoek om openbaarmaking, dat dateert van 15 april 2004, kan worden voorkomen.
2.5. De betrokken belangen in aanmerking genomen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek wordt daarom afgewezen.
2.6. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond tot vergoeding van de bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge driehonderdtweeëntwintig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de politieregio Rotterdam-Rijnmond aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2007