200607243/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Bij besluit van 19 januari 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant van 6 december 2004 om maatregelen te treffen ten aanzien van de door het loonbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] veroorzaakte geluidbelasting afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2006 in zaak no. 200506394/1 heeft de Afdeling het besluit van 31 mei 2005 vernietigd.
Bij besluit van 15 augustus 2006, verzonden op 28 augustus 2006, heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift en daarbij een nadere eis gesteld.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 oktober 2006, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2006.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.F.P.M. Lathouwers en ing. J.J. van den Borne, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond met betrekking tot de onvolledigheid van het geluidrapport ingetrokken.
2.2. Appellant heeft verweerder verzocht om maatregelen te treffen vanwege de door het loonbedrijf veroorzaakte geluidbelasting.
Verweerder heeft op basis van een geluidrapport van de Milieudienst Regio Eindhoven van 25 april 2006 geconcludeerd dat de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het loonbedrijf ingevolge het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) geldende geluidgrenswaarden werden nageleefd, met uitzondering van de grenswaarde voor het maximale geluidniveau die in de avondperiode met 1,9 dB(A) werd overschreden. Deze overschrijding kan worden voorkomen, zo is in het rapport vermeld, door bij nadere eis voor te schrijven dat in de avondperiode maximaal 10 km per uur mag worden gereden binnen de inrichting.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de nadere eis gesteld dat op het terrein van de inrichting een maximale snelheid van 10 km per uur moet worden ingesteld.
2.3. Appellant voert aan dat tijdens het uitrijden van de strooiwagens niet wordt voldaan aan de ingevolge het Besluit geldende geluidgrenswaarden.
Verweerder stelt hierover dat in de avondperiode wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden en dat het in de nachtperiode gaat om incidentele situaties waarbij niet hoeft te worden voldaan aan de grenswaarden.
De Afdeling overweegt dat in de ingevolge het Besluit geldende geluidgrenswaarden geen onderscheid wordt gemaakt tussen de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie. Bij het incidenteel uitrijden van strooiwagens in de nachtperiode moet derhalve ook worden voldaan aan deze geluidgrenswaarden. Ter zitting is gebleken dat de strooiwagens een met een tractor vergelijkbaar of lager geluidniveau veroorzaken. Uit het geluidrapport blijkt dat als gevolg van de gestelde nadere eis met een tractor een maximaal geluidniveau van 58 dB(A) op de gevel wordt bereikt, zodat tijdens het uitrijden van de strooiwagens aan de voor de nachtperiode geldende geluidgrenswaarde van 60 dB(A) wordt voldaan. In zoverre is er dan ook geen grond voor het oordeel dat de gestelde nadere eis de geluidhinder van de strooiwagens onvoldoende beperkt.
2.4. Volgens appellant is de nadere eis niet handhaafbaar. Voorts voert hij aan dat verweerder bij nadere eis de aanleg van een geluidwal, lagere geluidgrenswaarden dan wel - zo begrijpt de Afdeling het beroep - een parkeerverbod in de buurt van zijn inrichting had moeten voorschrijven. Hij wijst erop dat ingevolge de voor zijn inrichting geldende vergunning veel strengere geluidgrenswaarden gelden dan die welke ingevolge het Besluit voor het loonbedrijf gelden.
2.4.1. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de vastgestelde nadere eis niet handhaafbaar is. Door middel van snelheidscontroles kan worden nagegaan of op het terrein van de inrichting niet harder dan 10 km per uur wordt gereden.
2.4.2. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat de omstandigheid dat de voor de inrichting van appellant geldende milieuvergunning niet dezelfde geluidgrenswaarden kent als de in het Besluit gestelde grenswaarden, geen aanleiding geeft om de voor het loonbedrijf geldende grenswaarden bij nadere eis te verlagen. Indien de ten aanzien van de maximale snelheid gestelde nadere eis wordt nageleefd, kan aan de voor het loonbedrijf geldende geluidgrenswaarden worden voldaan. Voor het bij nadere eis verlangen van een geluidwal of een parkeerverbod behoefde verweerder gelet hierop geen aanleiding te zien.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007