ECLI:NL:RVS:2007:BA5999

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702792/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor kantoorgebouw met woonruimte in Bussum

Op 19 juli 2006 verleende het college van burgemeester en wethouders van Bussum een bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een kantoorgebouw met woonruimte op een specifiek perceel. Verzoekers, wonend te [woonplaats], maakten bezwaar tegen dit besluit, dat op 9 oktober 2006 ongegrond werd verklaard. Hierop volgde een beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 29 maart 2007 het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Verzoekers stelden vervolgens hoger beroep in bij de Raad van State en vroegen om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde het verzoek op 15 mei 2007. Tijdens de zitting waren de verzoekers, hun gemachtigden, en vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder aanwezig. De Voorzitter overwoog dat genomen besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt des te meer nu de rechter in eerste aanleg het beroep ongegrond had verklaard.

De argumenten van verzoekers gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De Voorzitter concludeerde dat, zelfs als de vrijstelling niet op de juiste grondslag was verleend, de afwijkingen van het bestemmingsplan waarschijnlijk gelegaliseerd zouden worden. De uitvoering van het bouwplan zou niet leiden tot onomkeerbare gevolgen, en vergunninghouder zou de werkzaamheden op eigen risico uitvoeren. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200702792/2.
Datum uitspraak: 25 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/709 EN 06/5440 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Bussum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bussum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw met woonruimte op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 oktober 2006, voorzover thans van belang, heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2007, verzonden op 30 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 20 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2007, waar [gemachtigden], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.E. Creijghton-Sluijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Buiter, advocaat te Hilversum, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden.
2.2.    Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans tenslotte zal blijken dat geen bouwvergunning mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zo in de bodemprocedure al geconcludeerd zou worden dat de vrijstelling niet op juiste grondslag is verleend, valt aan te nemen dat de afwijkingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Prins Hendrikkwartier" zullen worden gelegaliseerd door het verlenen van vrijstelling op een andere grondslag en dat naar voorlopig oordeel mag. Voorts leidt de uitvoering van het bouwplan, anders dan verzoekers stellen, niet tot onomkeerbare gevolgen. Wanneer vergunninghouder gebruik maakt van de verleende maar nog niet in rechte onaantastbare vergunning, doet hij dat op eigen risico. Indien toch zou blijken dat geen bouwvergunning mocht en mag worden verleend, moeten de krachtens de verleende vergunning verrichte bouwwerkzaamheden in beginsel ongedaan worden gemaakt.
2.3.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                           w.g. Roelfsema
Voorzitter                         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2007
444