ECLI:NL:RVS:2007:BA6010

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607073/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.R. Schaafsma
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van handhavingsverzoek met betrekking tot schietactiviteiten en vergunningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 mei 2007 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van appellant sub 1 tegen de schietvereniging 'de Bosduif' en het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren. Het primaire besluit van 2 mei 2005, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen, werd door de Afdeling bestuursrechtspraak vernietigd. De zaak betreft de schietactiviteiten van de vereniging, gelegen aan de Krimweg 1 te Koningsbosch, en de vraag of de vergunningen die zijn verleend, voldoende basis bieden voor de handhaving van het aantal schoten per uur. Appellant sub 1 stelde dat de vereniging zich niet aan de vergunde schotfrequentie hield, terwijl de vereniging betoogde dat zij recht had op een hogere frequentie. De Afdeling oordeelde dat de vergunningen een maximum van 150 schoten per uur toestaan, en dat de gemeente ten onrechte had afgezien van handhaving bij een frequentie van meer dan 150 schoten per uur. De Afdeling concludeerde dat handhavend optreden gerechtvaardigd was, gezien de overtredingen die waren geconstateerd. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het besluit van 14 augustus 2006, voor zover dit handhaving bij een schotfrequentie van meer dan 150 en minder dan 276 schoten per uur uitsloot. Het beroep van appellant sub 1 werd gegrond verklaard, terwijl het beroep van appellante sub 2 ongegrond werd verklaard. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 1.

Uitspraak

200607073/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    de vereniging "sport-, jacht- en kleiduiven schietvereniging 'de Bosduif'", gevestigd te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2005 (hierna: primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellant sub 1 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van appellante sub 2 gelegen aan de Krimweg 1 te Koningsbosch afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2005 heeft verweerder het door appellant sub 1 hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft het besluit van 3 oktober 2005 bij uitspraak van
17 mei 2006, in zaak no.
200509161/1, vernietigd en verweerder opgedragen binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 14 augustus 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder opnieuw beslist en aan appellante sub 2 een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 22 september 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, en appellante sub 2 bij brief van 28 augustus 2006, bij de gemeente Echt-Susteren ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld. Deze brief is ter behandeling doorgestuurd naar de Afdeling.
Bij brief van 6 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en appellante sub 2, vertegenwoordigd door C.P.L van Rens en mr. H.A.M. Lamers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant sub 1 heeft ter zitting zijn beroep wat betreft het ten onrechte nemen van een nieuw primair besluit en de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase ingetrokken.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.3.    In de inrichting wordt met hageljachtgeweren op kleiduiven geschoten. Bij besluit van 30 juli 1986 is krachtens de Hinderwet vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting. Op 1 februari 2001 is een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd voor het veranderen van de schietactiviteiten.
2.4.    De Afdeling heeft in genoemde uitspraak overwogen dat de vergunning noch de melding toestaan dat op zowel zaterdag als zondag, uitzonderingen daargelaten, wordt geschoten en dat, nu het schieten op beide dagen heeft plaatsgevonden, zich vanaf augustus 2004 verscheidene overtredingen hebben voorgedaan. Voorts vonden overtredingen plaats, omdat het aantal schoten de afgelopen jaren hoger was dan 275 schoten per uur, daargelaten of verweerder er terecht van was uitgegaan dat in de vergunde situatie een frequentie van 275 schoten per uur is toegestaan. De Afdeling was van oordeel dat van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien geen sprake was. Evenmin waren er termen aanwezig voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden kon worden afgezien. De Afdeling was van oordeel dat verweerder zijn besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek van appellant sub 1 ten onrechte had gehandhaafd en heeft de beslissing op bezwaar van 3 oktober 2005 daarom vernietigd.
2.5.    Bij besluit van 14 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het handhavingsverzoek van appellant sub 1 beslist. Omdat in juli 2006 niet werd geconstateerd dat binnen de inrichting op zondag werd geschoten, heeft verweerder wat dit aspect betreft zijn besluit in primo gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder aan appellante sub 2 een last onder dwangsom opgelegd voor elke keer dat zij op zaterdag het maximaal toegestane aantal schoten van 275 per uur overschrijdt.
2.6.    Appellant sub 1 kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover afgezien wordt van handhaving bij een schotfrequentie van meer dan 150 en minder dan 276 schoten per uur. Hij betoogt dat handhavend optreden is geboden, omdat volgens de aanvraag die deel uitmaakt van de op 30 juli 1986 verleende vergunning, per uur maximaal 150 schoten mogen worden gelost en de melding van 1 februari 2001 geen hoger aantal toestaat.
2.6.1.    Appellante sub 2 stelt daarentegen dat de vergunningvoorschriften niet worden overtreden bij een overschrijding van 275 schoten per uur, omdat hierin geen schotfrequentie is opgenomen. Zij stelt zich op het standpunt dat haar een zodanige schotfrequentie is vergund als nodig is om voort te bestaan en dat dit meer is dan 275 schoten per uur. Bovendien heeft zij kort na de indiening van de aanvraag om een vergunning in 1986 een brief aan verweerder gestuurd, waarin is medegedeeld dat het aantal schoten per jaar ongeveer 150.000 bedraagt. Deze brief maakt naar haar mening ten onrechte geen deel uit van de vergunning.
2.6.2.    Verweerder betoogt dat appellante sub 2 een schotfrequentie van maximaal 275 schoten per uur is vergund. Dat in de aanvraag, die deel uitmaakt van de op 30 juli 1986 verleende vergunning, is vermeld dat er gelijktijdig 6 personen schieten en er per persoon 25 schoten per uur mogen worden gelost, moet volgens verweerder als een kennelijke verschrijving worden gezien. Bedoeld is dat met 6 personen in een uur op 25 doelen wordt geschoten. Het landelijk gemiddelde is anderhalf schot per doel, wat neerkomt op 225 schoten per uur. Op grond van de melding komen daar nog maximaal 50 schoten per uur van de oefen- en hazenbaan bij, wat het totaal vergunde aantal schoten op maximaal 275 per uur brengt, aldus verweerder.
2.6.3.    In genoemde aanvraag om vergunning is gesteld dat maximaal 6 personen deelnemen aan een ronde en dat zij, niet tegelijkertijd, 25 schoten per persoon per uur zullen schieten. Aangezien het woord "schoten" duidelijk is en uit de context niet kan worden opgemaakt dat het woord "doelen" is bedoeld, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Dat volgens de landelijke kengetallen en de reglementen meer schoten per uur gebruikelijk zijn, zoals verweerder stelt, doet hier niet aan af.
De melding van 1 februari 2001 betreft, voor zover hier van belang, het schieten op een oefen- en hazenbaan met maximaal 50 schoten per uur. In de melding is expliciet vermeld dat het aantal schoten per uur niet toeneemt ten opzichte van de vigerende milieuvergunning.
Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat op grond van de milieuvergunning van 30 juli 1986 en de melding van 1 februari 2001 een frequentie van maximaal 150 schoten per uur is toegestaan. Het feit dat appellante sub 2 na indiening van de vergunningaanvraag in 1986 aan verweerder zou hebben medegedeeld dat het aantal schoten per jaar ongeveer 150.000 bedraagt, leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet is gebleken dat deze mededeling deel uitmaakt van de op 30 juli 1986 verleende vergunning en deze vergunning in rechte onaantastbaar is. Verweerder is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat een frequentie van 275 schoten per uur is vergund.
2.7.    Blijkens de stukken heeft het aantal schoten de afgelopen jaren vaak hoger gelegen dan 150 schoten per uur, zodat appellante sub 2 in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft gehandeld. Derhalve was verweerder bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7.1.    Verweerder betoogt dat er zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan kon worden afgezien van handhavend optreden zolang de schotfrequentie niet meer bedraagt dan 275 schoten per uur. Hij voert aan dat de schietvereniging bij een lager aantal schoten per uur niet meer volgens de reglementen kan schieten en als gevolg daarvan haar status van wedstrijdbaan zal verliezen. Hierdoor zal het aantal leden teruglopen. Bovendien is volgens verweerder de geluidoverlast zeer beperkt, namelijk maximaal 5 uur per week in de zomer en 3,5 uur per week in de winter, waarbij het schieten bovendien alleen in de dagperiode plaatsvindt. Voorts verandert de aard van de overlast niet. Er is ten opzichte van de volgens appellant sub 1 te hanteren norm van 150 schoten per uur alleen een toename van 2,5 schot per uur naar 4,5 schot per uur gemiddeld, aldus verweerder. Ten slotte stelt verweerder dat de schietactiviteiten binnen de inrichting nu zodanig worden ingericht, dat er binnen één uur diverse piekmomenten zitten, die worden onderbroken door periodes van 10 à 15 minuten waarin helemaal niet wordt geschoten.
2.7.2.    Appellante sub 2 betoogt dat bijzondere omstandigheden er aan in de weg staan om handhavend op te treden tegen een schotfrequentie van meer dan 275 schoten per uur. Zij voert hiertoe aan dat zij er alles aan gedaan heeft om de geluidoverlast zo veel mogelijk te beperken. Zo heeft zij appellant sub 1 aangeboden om bij zijn woning geluidwerende maatregelen te treffen, die hij evenwel heeft afgewezen. Bovendien stelt zij dat reeds bij een schotfrequentie van minder dan 276 schoten per uur geen wedstrijden meer gehouden kunnen worden, ledenverlies zal optreden en zij uiteindelijk niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen.
2.7.3.    De Afdeling overweegt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. Ook anderszins ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bijzondere omstandigheden bestonden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden bij een schotfrequentie van meer dan 150 schoten per uur. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 17 mei 2006 reeds heeft geoordeeld, is het feit dat het voortbestaan van de schietvereniging mogelijkerwijs door handhavend optreden in het gedrang komt, wat daarvan overigens ook zij, geen omstandigheid die de weigering om van de bevoegdheid tot handhaving bij een schotfrequentie van meer dan 150 en minder dan 276 schoten per uur gebruik te maken, kan rechtvaardigen. Dat er regelmatig pauzes worden ingelast waarin niet wordt geschoten, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid. Voorts acht de Afdeling de duur van de geluidhinder niet zodanig kort, dat handhavend optreden tegen een schotfrequentie van meer dan 150 schoten per uur onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Hetgeen appellante sub 2 en verweerder voor het overige hebben aangevoerd, kon voor verweerder evenmin aanleiding zijn om van handhaving boven een schotfrequentie van 150 schoten per uur af te zien.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit dan ook ten onrechte afgezien van het opleggen van een last onder dwangsom bij een schotfrequentie boven 150 schoten per uur.
2.8.    Het beroep van appellant sub 1 is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover is afgezien van handhavend optreden bij een schotfrequentie van meer dan 150 en minder dan 276 schoten per uur.
Het beroep van appellante sub 2 is ongegrond.
2.9.    Verweerder dient ten aanzien van appellant sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van appellante sub 2 bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellant sub 1 gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 14 augustus 2006, kenmerk 2006/8496, voor zover is afgezien van handhavend optreden bij een schotfrequentie van meer dan 150 en minder dan 276 schoten per uur;
III.    verklaart het beroep van appellante sub 2 ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van bij appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Echt-Susteren aan appellant sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Echt-Susteren aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld                      w.g. Heijerman
Voorzitter                           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007
255-537.