200702547/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Horecto B.V.", gevestigd te Westzaan, gemeente Zaanstad,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2007 heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang bevolen de overtreding van artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer in de inrichting van verzoekster, gelegen aan de Overtoom 65 te Westzaan, op te heffen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 april 2007, bij de Raad van State dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door M. Verfürden en bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, ambtenaar van de gemeente, en mr. H.M. Kooy en A.P.M. Zandbergen, zijn verschenen. Voorts zijn derdebelanghebbenden, van wie [partij A] en [partij B] in persoon, en [partij C] en [partij D], vertegenwoordigd door [partij B], daar gehoord.
2.1. Verzoekster betoogt dat verweerder niet bevoegd is om bestuursdwang aan te zeggen aangezien artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer niet is overtreden. Hiertoe voert zij aan dat nu in de inrichting geen permanente voorzieningen aanwezig zijn die de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2.000 bezoekers mogelijk maakt, de inrichting niet vergunningplichtig is maar onder de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) valt. Verder voert zij aan dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd nu hij heeft beoordeeld of ten opzichte van de onderliggende vergunning in de inrichting structurele wijzigingen zijn aangebracht, in plaats van te beoordelen of in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2.000 bezoekers.
2.2. In artikel 2, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit is - voor zover van belang - bepaald dat dit besluit van toepassing is op een inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een discotheek.
In artikel 3, tweede lid, onder b, van het Besluit is - voor zover van belang - bepaald dat dit besluit niet van toepassing is op een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor zover in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2.000 bezoekers.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2.000 bezoekers, zodat de inrichting al dan niet onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder, mede gelet op het betoog van verzoekster, niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende heeft onderzocht of de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt. De door verweerder aangevoerde feiten zijn naar het oordeel van de Voorzitter niet afdoende voor de conclusie dat, zoals verweerder stelt, de inrichting vergunningplichtig zou zijn. Nu, gelet op de beschikbare gegevens, niet duidelijk is of de inrichting vergunningplichtig is en daartoe nader onderzoek is vereist waarop eerst in het kader van de beslissing op bezwaar kan worden ingegaan, staat naar het oordeel van de Voorzitter niet vast dat verweerder bevoegd was bestuursdwang aan te zeggen vanwege overtreding van artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de overlast veroorzaakt door bezoekers van de inrichting - waaronder hun gedrag en de parkeeroverlast - voor omwonenden bij grote feesten aanzienlijk is en dat verzoekster heeft verklaard dat zij tot september 2007 kan volstaan met feesten met niet meer dan 1.000 bezoekers.
De overige bezwaren behoeven geen verdere behandeling.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 26 februari 2007, kenmerk WMG/ha/hk, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. treft de voorlopige voorziening dat tot 1 september 2007 in de onderhavige inrichting niet meer dan 1.000 bezoekers aanwezig mogen zijn, waarbij verzoekster zorgt voor voldoende toezicht;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zaanstad aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Zaanstad aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2007