ECLI:NL:RVS:2007:BA6454

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702947/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan Wellness Centrum Zwolle B.V. wegens overtreding van milieuregels

Op 29 mei 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wellness Centrum Zwolle B.V." en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van 13 april 2007, waarbij aan de verzoeker een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.1.1 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op € 1.500,00 per week van geconstateerde overtreding, met een maximum van € 7.500,00. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de Voorzitter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 16 mei 2007 hebben de verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat, hun bezwaren toegelicht. Zij stelden dat zij onvoldoende gelegenheid hebben gehad om hun zienswijzen naar voren te brengen en betwistten de juistheid van de geluidmetingen die aan het besluit ten grondslag lagen. De Voorzitter overwoog dat, hoewel de verzoekers hun bezwaren naar voren hebben gebracht, er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De geluidmetingen, uitgevoerd op 20 maart 2007, toonden aan dat de grenswaarden voor het equivalente geluidniveau in de bovenliggende woning niet werden gehaald, wat de bevoegdheid van het bestuursorgaan om handhavend op te treden bevestigde.

De Voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden onevenredig maakten. De verzoekers konden niet worden gevolgd in hun stellingen over de onduidelijkheid van de last, de hoogte van de dwangsom en de begunstigingstermijn. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200702947/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wellness Centrum Zwolle B.V.", gevestigd te Zwolle, en anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2007 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wellness Centrum Zwolle B.V." een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). De dwangsom is vastgesteld op € 1.500,00 per week van geconstateerde overtreding. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 7.500,00. Aan de last is een begunstigingstermijn verbonden van één week.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en van wie R. Lijster in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.W. voor 't Hekke en J.V. van Dijk, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers stellen dat zij bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen.
In hetgeen verzoekers in dit verband naar voren hebben gebracht, wat daarvan verder zij, ziet de Voorzitter, bij afweging van alle belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu een op dit punt eventueel aan het bestreden besluit klevend gebrek in bezwaar kan worden hersteld.
2.2.    Niet in geschil is dat op de onderhavige inrichting, een sportcentrum aan de Ministerlaan 206 te Zwolle, het Besluit van toepassing is. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij geluidmetingen op 20 maart 2007 is gebleken dat, als gevolg van lessen met versterkt muziek- en stemgeluid in de aerobicsruimte van de inrichting, in de boven de inrichting gelegen woning van [partij] niet wordt voldaan aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde grenswaarden voor het equivalente geluidniveau in in- of aanpandige woningen.
2.3.    Verzoekers betogen dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom. Zij betwisten in dit verband de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde geluidmetingen. Verzoekers achten het opleggen van een last onder dwangsom bovendien onevenredig. Ook is de omschrijving van de last onvoldoende duidelijk, is het bedrag van de dwangsom te hoog en is de begunstigingstermijn te kort, aldus verzoekers.
2.3.1.    In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de op 20 maart 2007 uitgevoerde geluidmetingen. Gezien de bij die metingen geconstateerde overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, was verweerder bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.3.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.3.    Naar het oordeel van de Voorzitter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden zodanig onevenredig moet worden geacht dat daarvan behoorde te worden afgezien. Voor zover verzoekers betogen dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde waarden voor het equivalente geluidniveau in in- of aanpandige woningen in dit geval te streng zijn, overweegt de Voorzitter dat, nu het Besluit op de inrichting van toepassing is, verweerder van die waarden diende uit te gaan. Verder betekent de omstandigheid dat verweerder de mogelijkheid heeft om door het stellen van nadere eisen op grond van het Besluit te bevorderen dat aan vorenbedoelde geluidwaarden wordt voldaan nog niet dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht. Verzoekers kunnen voorts niet worden gevolgd in hun stelling dat de omvang en frequentie van de overschrijding van de geluidwaarden in dit geval zodanig beperkt is dat handhaving om die reden onevenredig is.
2.3.4.    De Voorzitter kan verzoekers evenmin volgen in hun standpunt dat de omschrijving van de opgelegde last onduidelijk is. De last strekt ertoe dat verdere overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit wordt voorkomen. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting moet dit mogelijk worden geacht door het niveau van het versterkte muziek- en stemgeluid te beperken. Een begunstigingstermijn van één week moet in dit verband voldoende worden geacht. De Voorzitter ziet verder geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink                                                w.g. Van Leeuwen
Voorzitter                                                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2007
241-462.